Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4050, 21/00513

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4050, 21/00513

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 mei 2022
Datum publicatie
25 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:4050
Formele relaties
Zaaknummer
21/00513

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. Kindvrijstelling en tarief 1 voor biologisch, maar niet-juridisch kind.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00513

uitspraakdatum: 17 mei 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 maart 2021, nummer AWB 20/967, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft met dagtekening 18 september 2018 aan belanghebbende een aanslag in de erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging in het jaar 2017 van € 501.803 (hierna: de aanslag).

1.2

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen de aanslag gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het onderzoek ter zitting heeft in Den Haag plaatsgevonden op 30 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren [in] 1996.

2.2

[de erflater] , overleden [in] 2017, (hierna: erflater) is de biologische vader van belanghebbende.

2.3

De moeder van belanghebbende (hierna: de moeder) is gehuwd met [naam1] (hierna: [naam1] ). [naam1] heeft belanghebbende op 1 oktober 2001 erkend als bedoeld in artikel 1:203 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Door de erkenning is een familierechtelijke betrekking ontstaan tussen [naam1] en belanghebbende.

2.4

Erflater heeft belanghebbende bij testament van 17 juni 2004 tot één van zijn erfgenamen benoemd. De inhoud van het testament luidt, voor zover van belang, als volgt:

”Onder de verplichting tot afgifte van de hiervoor gemelde legaten benoem ik tot mijn erfgenamen:

a. voor dertig procent (30%) van mijn nalatenschap mijn zoon [Hof: belanghebbende] voornoemd, die ik echter graag had willen erkennen en voorzover mogelijk alsnog erken;”

2.5

De rechtbank Amsterdam heeft in de beschikking van 15 april 2009, nr. 415966 / FA RK 08-10025, gewezen in een procedure tussen erflater (in de beschikking aangeduid als: biologische vader) en de moeder, het volgende overwogen:

“Vaststaat dat [belanghebbende] vanaf de geboorte regelmatig contact heeft gehad met zijn biologische vader. Er was sprake van ruime omgang en [belanghebbende] ging met zijn biologische vader op vakantie. Er is dan ook sprake van ‘family life’ zodat de biologische vader op grond van voormeld artikel [Hof: artikel 1:377a BW (nieuw)] recht heeft op omgang met [belanghebbende]. Dit wordt pas anders indien zwaarwegende belangen van het kind zich hiertegen verzetten of een van de andere voormelde ontzeggingsgronden zich voordoet.

De rechtbank is van oordeel dat het voor een goede ontwikkeling van [belanghebbende] van belang is dat hij regelmatig contact heeft met zijn biologische vader. (…).

Gelet op de belangen van [belanghebbende] – waaronder zijn school en buitenschoolse activiteiten en zijn sociale leven – is de rechtbank van oordeel dat de omgangsregeling tussen de biologische vader en [belanghebbende] als volgt dient te worden vastgesteld:”

2.6

De gemachtigde van belanghebbende heeft in een e-mailbericht van 27 augustus 2019 aan de Inspecteur geschreven:

“U vraagt waarom [belanghebbende] destijds niet is erkend door [erflater].

[Belanghebbende] is destijds niet erkend door [erflater], omdat de moeder van [belanghebbende] hiervoor geen toestemming heeft gegeven. De reden hiervan is dat de affectieve relatie tussen hen inmiddels voorbij was. Erkenning door [erflater] had veel consequenties voor de financiële onafhankelijkheid van de moeder van [belanghebbende], waardoor zij niet in staat zou zijn haar universitaire studie af te ronden. Vanaf de geboorte van [belanghebbende] is er tussen [belanghebbende] en zijn vader [erflater] een vader-zoon relatie geweest en is er sprake geweest van familieleven tot het moment van overlijden.

[Belanghebbende] is op 1 oktober 2001 erkend door [ [naam1] ]. [ [naam1] ] en de moeder van [belanghebbende] hadden toen al geruime tijd een affectieve relatie en [ [naam1] ] was [belanghebbende] zijn opvoeder.

[Belanghebbende] heeft vanaf zijn vroege jeugd een familieleven gehad met twee vaders: met zijn biologische vader [erflater] en met zijn opvoedvader [ [naam1] ]. [Belanghebbende] wil graag erkenning voor beide relaties.”

2.7

De verkrijging van belanghebbende bedraagt € 503.932. Bij de vaststelling van de aanslag is (i) de vrijstelling voor de overige verkrijgers (€ 2.129) als bedoeld in artikel 32, lid 1, aanhef en ten vierde, onderdeel f, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) toegepast en (ii) het tarief voor verkrijgingen in overige gevallen (tariefgroep II) van artikel 24, lid 1, van de SW.

2.8

Het bezwaar is ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Het geschil en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de (hogere) vrijstelling voor kinderen als bedoeld in artikel 32, lid 1, aanhef en ten vierde, onderdeel c, van de SW, van € 20.209 (hierna: de kindvrijstelling) en of belanghebbende recht heeft op toepassing van het lagere tarief van 10%-20% (hierna: tariefgroep I) voor verkrijgingen door de partner of afstammelingen in de rechte lijn van artikel 24, lid 1, van de SW. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.2

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag.

3.3

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing