Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4250, 21/00373 t/m 21/00376

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4250, 21/00373 t/m 21/00376

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 mei 2022
Datum publicatie
3 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:4250
Zaaknummer
21/00373 t/m 21/00376

Inhoudsindicatie

LH. Is sprake van een vaststellingsovereenkomst?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 21/00373 tot en met 21/00376

uitspraakdatum: 24 mei 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 februari 2021, nummers AWB 19/1569, AWB 19/1572, AWB 19/1574 en AWB 19/1575, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de loonbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en zijn boetes opgelegd. Het betreft beschikkingen over de volgende tijdvakken (bedragen in euro’s):

Tijdvak

Belasting

Belastingrente

Boete

1 januari – 31 december 2013

21.822

4.179

1.423

1 januari – 31 december 2014

23.085

3.555

1.480

1 januari – 31 december 2015

29.808

3.396

1.879

1 januari – 31 december 2016

31.344

2.323

2.005

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de bezwaren ongegrond verklaard, bepaald dat de uitspraak van de Rechtbank in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar en de Inspecteur veroordeeld in de vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.602.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend. De Inspecteur heeft een pleitnota ingezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, bijgestaan door mr. E. Beekhuis, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam2] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming op het gebied van betonreparatie. De aandelen van belanghebbende worden, via [naam4] B.V., gehouden door de heer [naam1] ( [naam1] ).

2.2.

Belanghebbende heeft gedurende de onder 1.1. genoemde tijdvakken aan diverse werknemers een bedrijfsauto ter beschikking gesteld.

2.3.

In de arbeidsovereenkomst met de werknemers is opgenomen dat het niet is toegestaan de bedrijfsauto’s voor privédoeleinden te gebruiken en dat de werkgever bij overtreding van dit verbod alle verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen op de werknemer kan verhalen.

2.4.

De financiële administratie werd in de jaren 2013 tot en met 2016 door belanghebbende verwerkt tot en met de proef-/saldibalans. De loonadministratie werd verwerkt door [naam5] te [plaats1] .

2.5.

De Inspecteur is in juni 2016 een boekenonderzoek bij belanghebbende gestart en heeft daarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen voor het jaar 2015 onderzocht. Het boekenonderzoek is na aanvang uitgebreid met de jaren 2012, 2013, 2014 en 2016. Het definitieve rapport van het boekenonderzoek is opgemaakt op 19 januari 2018.

2.6.

Gedurende het boekenonderzoek is belanghebbende bijgestaan door een externe accountant/adviseur, de heer [naam6] van [naam7] Accountants & Adviseurs. Vanaf de zomer van 2017 heeft belanghebbende zich laten bijstaan door een tweede adviseur, [naam8] van [naam9] fiscaal juristen te [plaats2] ( [naam8] ).

2.7.

Tijdens het boekenonderzoek is geconstateerd dat enkele werknemers de ter beschikking gestelde bedrijfsauto meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden hebben gebruikt en dat voor die werknemers de loonheffingen over het privégebruik auto niet op de juiste manier zijn aangegeven en afgedragen. Van die werknemers waren in de administratie van belanghebbende geen zogenaamde ‘verklaringen geen privégebruik auto’ aanwezig. De Inspecteur heeft belanghebbende op de hoogte gesteld van deze bevindingen tijdens een bespreking op 26 juni 2017.

2.8.

In een brief van 25 september 2017 heeft [naam8] namens belanghebbende gereageerd op de voorlopige bevindingen van het boekenonderzoek, waaronder de voorgestelde correctie wegens privégebruik van de bestelauto’s.

2.9.

Op 13 november 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Inspecteur en [naam8] . Tijdens die bespreking is ook gesproken over het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (vso).

2.10.

Tussen 13 november 2017 en 18 januari 2018 zijn verschillende e-mails gestuurd tussen de Inspecteur en [naam8] . [naam1] heeft kopieën van deze e-mails ontvangen.

2.11.

In een e-mail van 15 november 2017 heeft [naam8] de Inspecteur geïnformeerd over de afspraken die hij met [naam1] heeft gemaakt naar aanleiding van de bespreking van 13 november 2017. In deze e-mail is onder meer aangegeven dat belanghebbende nader onderzoek zal verrichten en waar mogelijk nader bewijs zal aanleveren waaruit blijkt dat de 500 kilometergrens per jaar niet is overschreden. In deze e-mail is aan het slot het volgende opgenomen:

“Wat mij betreft wordt de VSO alvast in concept opgesteld zodat daarin naderhand de eventuele uitkomsten van bovenstaande verwerkt kunnen worden.”

2.12.

Bij e-mail van 16 november 2017 heeft de Inspecteur [naam8] geïnformeerd dat hij instemt met de door [naam8] gevraagde extra termijn tot 15 december 2017, maar dat hij die termijn niet verder zal verlengen gelet op de lange periode die het onderzoek al heeft geduurd. Aan het slot van de e-mail is het volgende opgenomen:

“Hoewel ik al wel intern heb overlegd en groen licht heb gekregen over een praktische oplossing, om bedrijfseconomische redenen toepassing eindheffing (artikel 31, lid 1, letter a Wet LB) en een gematigde (geboden) boete opleggen, zal ik pas een VSO gaan opmaken nadat de termijn van 15 december is verlopen of eerder als ik de reactie al voor die datum heb ontvangen en de informatie daarin zal verwerken.”

2.13.

Op 7 december 2017 heeft [naam8] een e-mail gestuurd naar de Inspecteur naar aanleiding van het door belanghebbende verrichte onderzoek. In deze e-mail wordt een samenvatting van de bevindingen gegeven en is een voorstel tot afdoening opgenomen. In de e-mail is onder meer opgenomen:

“Vorenstaande kan wat cliënt betreft middels een vaststellingsovereenkomst worden geformaliseerd.”

2.14.

Bij brief van 20 december 2017 heeft de Inspecteur gereageerd op de e-mail van [naam8] van 7 december 2017 en een vaststellingsovereenkomst toegezonden. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:

“Inmiddels heb ik 5 en een halve maand geleden mijn kladbevindingen uitgereikt en besproken. De beoordelingstijd hiertoe is wat mij betreft lang genoeg geweest en ik heb dan ook op basis van de thans bekende gegevens, inclusief de gevoerde correspondentie, een vaststellingsovereenkomst zonder verder voorbehoud gemaakt.

Met betrekking tot de boete heb ik al een voorzet gegeven en deze heb ik in de vaststellingsovereenkomst neergelegd gezien de overeen te komen matiging.

(…)

Mocht uw cliënte gebruik wensen te maken van de geboden vaststellingsovereenkomst, dan verzoek ik haar beide vaststellingsovereenkomsten volledig door partij A getekend/geparafeerd aan mij te zenden binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief. Na ontvangst van beide getekende exemplaren zal ik deze tekenen/paraferen ten einde de vaststellingsovereenkomst concreet te maken waarna ik u een volledig getekend document zal sturen.

Mocht ik binnen deze termijn niets ontvangen hebben, dan ga ik ervan uit dat uw cliënte geen gebruik wenst te maken van de vaststellingsovereenkomst waarna ik het boekenonderzoek af zal gaan werken, wellicht zonder rekening te houden met enig compromis.”

In de vso is onder meer het volgende opgenomen:

Partijen

[belanghebbende] B.V. en [naam4] B.V. vertegenwoordigd door haar directeurgrootaandeelhouder, de heer [naam1] , hierna te noemen partij A

en

De inspecteur van Belastingdienst/Kantoor Utrecht, vertegenwoordigd door [naam10] , als zodanig gemandateerd door de voorzitter van het managementteam van de eenheid, hierna te noemen partij B

verklaren een vaststellingsovereenkomst te hebben gesloten als bedoeld in Boek 7:900 van het Burgerlijk Wetboek.

Partijen verklaren hierbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zich jegens elkaar te binden.

Omschrijving van het geschil

Door partij B is een boekenonderzoek loonheffingen over 2015 ingesteld waarbij één of meer

correcties praktisch (bij compromis) tot stand zijn gekomen. In verband hiermee zijn alle

correcties in deze overeenkomst vastgelegd. Voor de beoordeling van het privé gebruik auto's

heeft partij B het boekenonderzoek uitgebreid met de jaren 2012 tot en met 2016.

(…)

Vergrijpboete

Over de correcties, uitgezonderd de correctie(verplichting) van werknemer [naam11] , legt partij B naast de naheffingsaanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67f Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 28 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst op.

De grondslag van de boete is het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet of de grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige niet of niet tijdig is betaald.

De feiten en omstandigheden op grond waarvan partij B deze vergrijpboete oplegt betreffen:

Voor de correcties (correctieverplichtingen) privé gebruik auto voor de 5 werknemers die een waarschuwing hebben gekregen en voor directeur-grootaandeelhouder [naam1] is er tenminste sprake van grove schuld. Bij een normaal geval van grove schuld is een boete van 25% passend, maar bij privé gebruik auto kan deze hoger worden vastgesteld. Gezien het vergrijp in verhouding tot het belang zijn partijen overeengekomen de boete te matigen tot 10% wat ook geldt voor de correctie omzetbelasting.

(…)

Afstand van rechtsmiddelen

Partij A verklaart dat belanghebbende ter zake van hetgeen is overeengekomen, geen gebruik zal maken van enig recht van bezwaar en/of beroep.

Ingeval partij A zich om welke reden dan ook niet (geheel) aan deze overeenkomst houdt, heeft partij B het recht een van deze overeenkomst afwijkend standpunt in te nemen en daartoe zo nodig naheffingsaanslagen op te leggen.

Voor die situatie doet partij A nu afstand van het recht zich te beroepen op het verstrijken van de naheffingstermijn van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Tevens doet partij A voor die situatie afstand van het recht zich te beroepen op het ontbreken van een nieuw feit.

Nadere voorwaarden en afspraken

Partij A heeft gebruik gemaakt van de door partij B aangeboden bedenktermijn van 2 weken.”

2.15.

Op 10 januari 2018 heeft de Inspecteur een e-mail aan [naam8] gestuurd waarin hij aangeeft dat de gestelde termijn van 3 januari 2018 is verlopen en dat hij de vso nog niet getekend retour heeft ontvangen. In de e-mail is onder meer het volgende opgenomen:

“Ik ben nu van plan om het boekenonderzoek af te gaan werken zonder rekening te houden met praktische oplossingen (compromissen). Dit betekent dat ik ook een nieuwe kennisgeving boete zal moeten sturen daar juist dit onderwerp was van de praktische oplossing. Voordat ik dit ga doen wil toch graag bevestiging hebben op de vraag of uw cliënte inderdaad geen gebruik maakt van deze vaststellingsovereenkomst.

Graag ontvang ik uitsluitsel over dit vraagpunt van u.”

2.16.

Bij e-mail van (eveneens) 10 januari 2018 heeft [naam8] gereageerd en aangegeven de brief met vaststellingsovereenkomst pas op 27 december te hebben ontvangen en eerst op 10 januari 2018 met [naam1] te hebben besproken. In deze brief vraagt [naam8] om uitstel voor verder onderzoek en overleg met [naam1] en werknemers van belanghebbende. In de e-mail is onder meer het volgende opgenomen:

“Om de continuïteit van [belanghebbende] te kunnen waarborgen dient men met zekerheid te kunnen zeggen dat de naheffingsaanslagen loonbelasting terecht zijn opgelegd en werknemers het verhaalsrecht niet zullen/kunnen betwisten. Mocht dit namelijk wel het geval zijn dan zal de naheffingsaanslag loonbelasting voor rekening van [belanghebbende] komen, hetgeen ertoe zal leiden dat de continuïteit van de onderneming in gevaar kan komen. Zie hiertoe tevens de verklaring van cliënt die als bijlage bij deze mail is gevoegd.”

2.17.

Bij de e-mail is een brief van [naam1] van 10 januari 2018 gevoegd waarin wordt verzocht om een extra termijn om de conclusies van het onderzoek met de betrokken werknemers te bespreken om te kijken of er wel of niet meer dan 500 kilometer per jaar privé met de desbetreffende bedrijfsauto’s is gereden.

2.18.

In een e-mail van 12 januari 2018 heeft de Inspecteur gereageerd op de e-mail van [naam8] . In deze e-mail heeft de Inspecteur aangegeven dat hij primair al heeft gesteld dat de registratie niet voldoet. Verder is in de e-mail onder meer het volgende opgenomen:

“In 2015 heeft [belanghebbende] al gesproken met deze werknemers over een kleine periode en mijn bevindingen met betrekking tot de beoordeling van de kilometerregistraties heb ik op 26 juni 2017 al kenbaar gemaakt in een bespreking. [Belanghebbende] heeft ruim een half jaar de tijd gehad om mijn subsidiaire standpunt te beoordelen en daarom zal ik ook geen nader uitstel verlenen. Hoewel de termijn voor het ondertekend terugsturen van de vaststellingsovereenkomst al is verlopen bied ik [belanghebbende] toch de mogelijkheid deze uiterlijk 19 januari 2017 [Hof: bedoeld zal zijn 2018] volledig ondertekend/geparafeerd aan mij te zenden. Mocht ik op dat moment niets hebben ontvangen, dan ga ik ervan uit dat er geen gebruik van deze mogelijkheid is gemaakt en zal ik een gewijzigde kennisgeving sturen waarbij ik een boete zal aankondigen zonder rekening te houden met enig compromis. Verder zal ik het boekenonderzoek af gaan werken met de gegevens zoals deze nu bij mij bekend zijn.”

2.19.

[naam1] heeft de vso uiteindelijk op 18 januari 2018 getekend namens belanghebbende, [naam4] B.V. en [naam1] in privé.

2.20.

Een door alle partijen getekende vso is door de Inspecteur op 23 januari 2018 per brief aan belanghebbende gestuurd.

2.21.

Belanghebbende heeft op of omstreeks 30 augustus 2018 correctieberichten ingediend ter zake van de in de vso vastgelegde afspraken omtrent de verschuldigde loonbelasting.

2.22.

Met dagtekening 25 oktober 2018 zijn de naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrente en boetebeschikkingen vastgesteld. Belanghebbende heeft daartegen op 6 november 2018 bezwaar aangetekend.

2.23.

Op 18 januari 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften.

2.24.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 februari 2019 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.

2.25.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur de bezwaren – betreffende de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst – inhoudelijk had moeten beoordelen. De bezwaren zijn derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de bezwaren ongegrond verklaard en bepaald dat de uitspraak van de Rechtbank in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of tussen partijen een rechtsgeldige vso tot stand is gekomen waarbij belanghebbende afstand heeft gedaan van haar rechtsmiddelen tegen de onder 1.1. genoemde naheffingsaanslagen loonbelasting, beschikkingen belastingrente en boetebeschikkingen. Indien tussen partijen geen rechtsgeldige vso tot stand is gekomen is in geschil of de naheffingsaanslagen, beschikkingen belastingrente en boetebeschikkingen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende voert aan dat geen rechtsgeldige vso tot stand is gekomen en stelt dat de naheffingsaanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikkingen ten onrechte en tot te hoge bedragen zijn vastgesteld en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar van de Inspecteur. De Inspecteur neemt tegengestelde standpunten in.

3.3.

Tussen partijen is niet langer in geschil dat de Inspecteur de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing