Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4336, 21/00141

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4336, 21/00141

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 mei 2022
Datum publicatie
10 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:4336
Zaaknummer
21/00141

Inhoudsindicatie

Wet Woz. In de bezwaarfase geldt een toezendplicht op verzoek.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 21/00141

uitspraakdatum: 31 mei 2022

Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 december 2020, nummer AWB 20/764, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland (BSR) (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 9 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2019 vastgesteld op € 335.000.

1.2.

Het tegen die beschikking gemaakte bezwaar is door de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022. Daarbij is verschenen en gehoord A. van den Dool als de gemachtigde van belanghebbende. Namens de heffingsambtenaar is, met kennisgeving, niemand verschenen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak.

2.2.

De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018 bij beschikking vastgesteld op € 335.000.

2.3.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen die beschikking. Daarbij heeft hij om verstrekking van de grondstaffel verzocht, alsmede om verstrekking van de taxatiekaart met daarop vermeld de factoren betreffende kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid, voorzieningen (hierna: KOUDV-factoren) van de onroerende zaak en de referentieobjecten.

2.4.

Op 12 juni 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Van het hoorgesprek is geen verslag opgemaakt.

2.5.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar op 23 december 2019 ongegrond verklaard.

2.6.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Verder heeft de Rechtbank betreffende de grondstaffel en de KOUDV-factoren vastgesteld dat de heffingsambtenaar die in de bezwaarfase niet heeft verstrekt, dat onduidelijk is gebleven over welke gegevens de heffingsambtenaar in de bezwaarfase beschikte en dat, voorzover hij daarover beschikte, sprake is van een verzuim. Voor dat geval heeft de Rechtbank geoordeeld dat aan het verzuim voorbij dient te worden gegaan omdat de gevraagde gegevens tijdens het fysieke hoorgesprek ter inzage hebben gelegen en de gemachtigde er niet op heeft gewezen dat hij stukken wilde inzien en/of dat er stukken ontbraken. Het beroep is ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de heffingsambtenaar gelet op het bepaalde in artikel 7:4 van de Awb, in de bezwaarfase de onder 2.4 bedoelde stukken aan de gemachtigde had moeten toezenden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag ontkennend.

3.2.

De juistheid van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van de onroerende zaak is in hoger beroep niet meer in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing