Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4338, 21/00464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-05-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:4338, 21/00464

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
31 mei 2022
Datum publicatie
10 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:4338
Formele relaties
Zaaknummer
21/00464

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vermogensetikettering cultuurgrond.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 21/00464

uitspraakdatum: 31 mei 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 maart 2021, nummer LEE 20/612, ECLI:NL:RBNNE:2021:986, in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2015 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.222 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.897 en de bijbehorende beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft hiertegen verweer gevoerd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord drs. P. Zijlstra en mr. M.R. de Vos, als de gemachtigden van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur.

1.7.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren [in] 1963 en gehuwd met [naam2] .

2.2.

Belanghebbende en zijn echtgenote dreven in de vorm van een stille maatschap een onderneming op het gebied van het houden van vleeskuikens en het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten.

2.3.

Belanghebbende heeft vanaf 2007 cultuurgrond verpacht en wel als volgt:

Jaar Oppervlakte

2007 10.40.99 ha

2008 10.82.99 ha

2009 14.22.99 ha

2010 14.22.99 ha

2011 e.v. 14.90.99 ha

Belanghebbende heeft op 29 september 2008 de eigendom van 4.10.29 ha cultuurgrond verworven en die volgens hem vanaf 2009 ook verpacht. Sinds 2011 wordt alle cultuurgrond verpacht en worden er geen akkerbouw- en tuinbouwproducten meer verbouwd. De gesloten pachtovereenkomsten waren kortlopend.

2.4.

Belanghebbende heeft de cultuurgrond ook na 2011 tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.

2.5.

Belanghebbende is in 2015 gestopt met het houden van vleeskuikens.

2.6.

Belanghebbende heeft op 28 april 2017 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.529.

2.7.

Belanghebbende heeft bij brief van 23 november 2017 aan de Inspecteur geschreven:

“In de bijlagen vindt u zoals door u gevraagd de activastaten over 2015 en de kadastrale gegevens van de gronden die naar privé zijn overgeboekt. De gearceerde gronden worden verpacht. Er is in dit geval sprake van mondelinge pacht aan een buurman.

De huidige activiteiten bestaan uit het verrichten van loonwerkzaamheden, handelsactiviteiten en verkoop van bloemen en bloemstukken al dan niet gecombineerd met workshops.

De machineberging en werkplaats zijn in gebruik voor de huidige activiteiten.

De pluimveelstallen zijn tijdelijk uit gebruik gegeven aan een naastgelegen pluimveehouder. Er is een flexibele overeenkomst die ten allen tijde opgezegd kan worden. Hoe zich dit in de nabije toekomst ontwikkelen gaat is echter nog niet duidelijk. Er is een bouwvergunning afgegeven voor het bouwen van een nieuwe stal achter de bestaande stallen zodat de onderneming op de huidige locatie ontwikkeld kan worden. De zoon van de heer [belanghebbende] is op dit moment nog te jong om een definitieve keuze te maken voor de onderneming. Er zijn gesprekken geweest om in combinatie met de collega pluimveehouder een gezamenlijke ondernemingsvorm op te zetten. Op dit moment is de heer [belanghebbende] vooral betrokken bij het onderhoud van de pluimveestallen.”

2.8.

Belanghebbende heeft op 29 november 2018 een verbeterde aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 211.329.

2.9.

De Inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 ter zake van de cultuurgrond een boekwinst van € 189.829 tot de stakingswinst gerekend en het belastbare inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) als volgt bepaald (in €):

Aangegeven verzamelinkomen 13.529

Bij: lagere landbouwvrijstelling 189.829

Bij: onttrekking oudedagsreserve 10.088

Bij: meer privé onttrekkingen 135.045

Af: stakingsaftrek -/-3.630

Af: meer MKB-winstvrijstelling -/-46.387

Vastgesteld verzamelinkomen 298.474

2.10.

De Inspecteur heeft met dagtekening 18 oktober 2019 overeenkomstig genoemde aankondiging een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 298.474.

2.11.

De Rechtbank heeft de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2015 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.222 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.897.

3 Geschil en conclusies

3.1.

In geschil is of de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 tot het juiste bedrag is vastgesteld.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende één onderneming dreef, dat in 2011 het deel dat ziet op het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten is gestaakt en dat in 2015 het resterende deel (het houden van vleeskuikens) is gestaakt. Wel is in geschil of bij de gedeeltelijke staking in 2011 de cultuurgrond verplicht privévermogen vormde (belanghebbende) dan wel keuzevermogen vormde, waarbij belanghebbende heeft gekozen voor ondernemingsvermogen (Inspecteur).

3.2.

Indien er sprake is van keuzevermogen is tussen partijen in geschil of de op 29 september 2008 gekochte cultuurgrond verplicht privévermogen vormde (belanghebbende) dan wel keuze vermogen vormde, waarbij belanghebbende heeft gekozen voor ondernemingsvermogen (Inspecteur).

3.3.

Indien er sprake is van verplicht privévermogen is tussen partijen niet in geschil dat op grond van de foutenleer de boekwinst op de cultuurgrond in 2015 tot de stakingswinst moet worden gerekend. Wel is tussen partijen in geschil of er sprake is van een onredelijke uitkomst, waardoor een tegemoetkoming moet worden geboden. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.

3.4.

Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof het incidentele hoger beroep ingetrokken.

3.5.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing