Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:494, 21/01766

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-01-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:494, 21/01766

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
25 januari 2022
Datum publicatie
4 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:494
Formele relaties
  • Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2021:6314, Niet bevoegd
Zaaknummer
21/01766

Inhoudsindicatie

Vereenvoudigde behandeling. Hof verklaart zich onbevoegd.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 21/01766

uitspraakdatum: 25 januari 2022

Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] , Duitsland (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2021, nummer UTR 21/3156 in het geding tussen belanghebbende

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft een beroep gedaan op (één van) de herstelregelingen die in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag in het leven zijn geroepen.

1.2.

Op 12 juni 2021 heeft belanghebbende de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld, omdat nog altijd niet op zijn aanvraag was beslist.

1.3.

Belanghebbende is tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat – op het moment van de ingebrekestelling – de beslistermijn van het bestuursorgaan nog niet was verstreken. Onder de uitspraak is de volgende rechtsmiddelverwijzing opgenomen:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

1.4.

Op 24 december 2021 heeft belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Belastingkamer van het Hof.

1.5.

Op 28 december 2021 heeft de griffier van het Hof het hogerberoepschrift doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtrechtspraak van de Raad van State. Tegen die doorzending heeft belanghebbende zich verzet en het Hof gevraagd zelf op het hoger beroep te beslissen.

2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.

Ingevolge artikel 8:104, lid 1, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan hoger beroep worden ingesteld tegen onder meer een schriftelijke uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep dient ingevolge artikel 8:105, lid 1, Awb te worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. Hoofdstuk 4, artikel 12, van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bepaalt dat hoger beroep kan worden ingesteld bij een gerechtshof tegen een uitspraak van de rechtbank omtrent een besluit genomen op grond van artikel 8, lid 2, van de Algemene douanewet, artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de afdelingen 5.1.1, 5.1.2., 5.3, 5.4 en 5.5 van de Mijnbouwwet en artikel 18, lid 3 van de Wet strategische diensten.

2.2.

Belanghebbende heeft een beroep gedaan op (één van) de herstelregelingen die in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag in het leven zijn geroepen, de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op de aanvraag en vervolgens beroep ingesteld bij de Rechtbank. De uitspraak van de Rechtbank heeft geen betrekking op één van de in Hoofdstuk 4, artikel 12, van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak genoemde artikelen. Om die reden is het Hof niet bevoegd een oordeel over de door de Rechtbank gedane uitspraak te geven. Dat in de visie van belanghebbende sprake is van een gerechtelijke dwaling van de Rechtbank, maakt dit niet anders. Dat de Belastingdienst/Toeslagen partij is in dit geschil, leidt er niet toe dat sprake is van een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

2.3.

Nu het Hof kennelijk onbevoegd is, sluit het Hof het onderzoek en doet het uitspraak op de voet van artikel 8:54 van de Awb.

3 Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

4 Beslissing