Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5092, 20/00080

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5092, 20/00080

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 juni 2022
Datum publicatie
24 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5092
Zaaknummer
20/00080

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Aandeel reservefonds VvE is een vermogensrecht dat bij het bepalen van de rendementsgrondslag van box 3 als bezitting in aanmerking dient te worden genomen voor de waarde die in het economische verkeer.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 20/00080

uitspraakdatum: 14 juni 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2019, nummer AWB 19/3984, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 285.627 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.584.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juni 2019 voornoemde aanslag gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 18 december 2019, nummer AWB 19/3984, het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft op 17 januari 2020 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

De Inspecteur heeft op 15 april 2020 een verweerschrift ingediend.

1.6.

Beide partijen hebben, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, gereageerd op het arrest van de Hoge Raad van 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:963.

1.7.

Belanghebbende heeft op 15 november 2021 een conclusie van repliek ingediend.

1.8.

De Inspecteur heeft op 30 november 2021 een conclusie van dupliek ingediend.

1.9.

Verder hebben beide partijen, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, gereageerd op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2022. Belanghebbende heeft via een videoverbinding deelgenomen. Namens de Inspecteur hebben [naam1] en [naam2] via een videoverbinding deelgenomen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is rechthebbende tot een appartementsrecht. Het appartement is de eigen woning van belanghebbende.

2.2.

Aan het appartementsrecht is een lidmaatschap van de vereniging van eigenaars van het appartementencomplex (hierna: de VVE) verbonden. Belanghebbende betaalt maandelijks een bedrag aan servicekosten aan de VVE. Een deel daarvan wordt niet direct besteed, maar toegevoegd aan een zogenoemd reservefonds ten behoeve van toekomstig onderhoud van het appartementencomplex. De omvang van dit reservefonds bedraagt per 1 januari 2017 € 196.495.

2.3.

Bij een verdeling van het eigen vermogen van de VVE op basis van de lidmaatschapsrechten zou aan belanghebbende 194/4052-ste deel van dat vermogen toekomen.

2.4.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 285.627 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 47.584. In de rendementsgrondslag van box 3 is 194/4052-ste deel van € 196.495, ofwel € 9.408 begrepen als het volgens de Inspecteur aan belanghebbende toe te rekenen aandeel in het reservefonds van de VVE.

2.5.

De Rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat de Inspecteur terecht het aandeel in het reservefonds van de VVE heeft aangemerkt als een afzonderlijke bezitting van belanghebbende, waarvan de waarde dient te worden opgenomen in de rendementsgrondslag van box 3.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbendes aandeel in het reservefonds van de VVE ten bedrage van € 9.408 tot de rendementsgrondslag van de box 3-heffing behoort. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk zijn betoog ingetrokken dat de box 3-heffing zowel op stelselniveau als op individueel niveau in strijd is met artikel 1 EP bij het EVRM. Belanghebbende heeft verklaard dat daarom uitsluitend de onder 3.1 vermelde vraag omtrent zijn aandeel in het reservefonds van de VVE beantwoording behoeft.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing