Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5100, 21/00629 en 21/00630

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-06-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5100, 21/00629 en 21/00630

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
14 juni 2022
Datum publicatie
24 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5100
Formele relaties
Zaaknummer
21/00629 en 21/00630

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woning.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummers 21/00629 en 21/00630

uitspraakdatum: 14 juni 2022

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 26 april 2021 en 28 april 2021, nummers LEE 18/2635 en LEE 19/4199, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waadhoeke (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 1196 te [woonplaats1] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 151.000. Tegelijk met en op hetzelfde biljet als de beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2018 voor het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 240,54 (hierna: de aanslag 2018).

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de waarde verminderd tot € 150.000 en de aanslag 2018 dienovereenkomstig verlaagd.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, per waardepeildatum 1 januari 2018 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 149.000. Tegelijk met en op hetzelfde biljet als de beschikking is de aanslag OZB 2019 voor het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 224,54 (hierna: de aanslag 2019).

1.4.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de waarde voor het kalenderjaar 2018 verminderd tot € 145.000 en de waarde voor het kalenderjaar 2019 verminderd tot € 143.000.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2022. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een in 1900 gebouwde vrijstaande woning met een vrijstaande houten garage. De woning heeft een inhoud van 590 m³ en het perceel heeft een oppervlakte van 560 m².

2.2.

Het perceel is gelegen op een dijk die als zodanig in beheer is bij het waterschap.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak voor de kalenderjaren 2018 en 2019 te hoog heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag wat de waarde van de grond onder de woning is.

3.2.

Voor het kalenderjaar 2018 verdedigt belanghebbende een waarde van in totaal € 138.000 en de heffingsambtenaar een waarde van in totaal € 145.000.

3.3.

Voor het kalenderjaar 2019 verdedigt belanghebbende een waarde van in totaal € 135.000 en de heffingsambtenaar een waarde van in totaal € 143.000.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar, en tot vermindering van de waarden en de aanslagen 2018 en 2019. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing