Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5894, 21/00121

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5894, 21/00121

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 juli 2022
Datum publicatie
22 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5894
Zaaknummer
21/00121

Inhoudsindicatie

Invordering. Aansprakelijkstelling. Rechtmatigheid.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00121

uitspraakdatum: 12 juli 2022

Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 januari 2021, nummer AWB 19/2003, in het geding tussen belanghebbende en

de ontvanger van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Ontvanger)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende is bij beschikking door de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor de betaling van de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 ten name van [naam1] V.O.F. te [plaats1] (hierna: de vof). De aansprakelijkstelling ziet op de nageheven omzetbelasting, de verzuimboete, de belastingrente en de vervolgingskosten.

1.2.

De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de verzuimboete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn verminderd en de beschikking aansprakelijkstelling dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [naam2] , mede namens de vof en mr. M. van Leeuwen, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam3] namens de Ontvanger, bijgestaan door [naam4] en [naam5] . Ter zitting zijn gelijktijdig maar niet gevoegd de zaken met de nummers BK-ARN 21/00122, BK-ARN 21/00123, BKARN 21/00467, 21/00468 en 21/00469 behandeld. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende en [naam2] (hierna: [naam2] ) zijn vennoten van de vof. De vof drijft in [plaats1] een groothandel in hout en plaatmaterialen met een jaarlijkse omzet tussen 1,2 en 2,2 miljoen euro.

2.2.

De inspecteur heeft geconstateerd dat de vof over het jaar 2014 een balansschuld omzetbelasting van € 133.939 heeft. Op 30 augustus 2017 heeft hij naar aanleiding hiervan een bedrijfsbezoek aan de vof gebracht. De volgende dag heeft de inspecteur de toenmalige adviseur van de vof, [naam6] te [plaats2] (hierna: [naam6] ), om informatie gevraagd. De inspecteur heeft van [naam6] een kopie van een e-mail ontvangen die [naam6] op 28 maart 2017 heeft gestuurd aan belanghebbende en [naam2] . Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

“- Op basis van de (concept) jaargegevens over de boekjaren 2014 en 2015 is gebleken dat stelselmatig te lage aangiften omzetbelasting zijn gedaan. De door mij ingediende aangiften omzetbelasting ten name van de V.o.f. zijn daarbij steeds gebaseerd op telefonische informatie welke via een kort bericht zijn doorgegeven. Ik had daarbij niet de indruk dat (bewust) stelselmatig te lage bedragen werden doorgegeven. Consequentie hiervan is dat de omzetbelastingschuld per eind 2015 hoger is dan € 200.000 op basis van de aan mij ter beschikking gestelde gegevens.

(…)

In de afgelopen periode heb ik een collega gevraagd mij bij te staan in bovenstaande problematiek. Op basis van de gegevens in mijn dossier (…) heb ik hem om advies gevraagd. Dit om tot een weloverwogen en onderbouwde keuze te komen of ik de verantwoordelijkheid kan en wil nemen om mijn diensten aan jullie aan te bieden. Er is met de beschikbaar gestelde data gepoogd een sluitende boekhouding te reconstrueren en dit is tot niet gelukt. De data blijkt niet consistent. Ik kan met het aangeleverde materiaal geen herziene IB aangifte doen. Daarnaast kan ik geen antwoord op de vragen stellen die de belastingdienst aan mij heeft gesteld.

Ik kan jullie dan ook alleen maar adviseren een opvolgend financieel dienstverlener te kiezen, Ik zal er alles aan doen om de gegevens en informatie die in mijn dossier aanwezig zijn over te dragen.”

2.3.

De inspecteur heeft aan [naam6] aansluitingsberekeningen voor de omzetbelasting gevraagd. De nieuwe adviseur van de vof, [naam7] (hierna: [naam7] ) van [naam8] te [plaats1] , heeft de inspecteur aansluitingsberekeningen gestuurd, waaruit volgt dat de vof nog de volgende bedragen aan omzetbelasting verschuldigd is:

Jaar 2013 € 712

Jaar 2014 € 71.032

Jaar 2015 € 119.119

Jaar 2016 € 84.095

2.4.

Na een daartoe strekkend verzoek heeft de Ontvanger van de Rechtbank MiddenNederland op 12 juli 2018 verlof gekregen om conservatoir beslag te leggen op de woning van belanghebbende (hierna: de woning), met de volgende motivering:

“4. Uit een boekenonderzoek van de Inspecteur is gebleken dat [naam1] over de jaren 2013 t/m 2016 forse bedragen te weinig omzetbelasting op aangifte heeft afgedragen. De Inspecteur zal de te weinig betaalde omzetbelasting van [naam1] naheffen. (…) De inspecteur heeft geconstateerd dat sprake is van opzet en heeft aangegeven boetes te zullen opleggen.

N.B. De vennoten hebben de inspecteur bericht dat zij zich kunnen verenigen met de naheffing van omzetbelasting, maar betwisten dat sprake is van opzet. Volgens hen is het aan de voormalige boekhouder te wijten dat er te weinig omzetbelasting is betaald.

5. [naam1] beschikt over te weinig betalingscapaciteit om de vordering van de ontvanger tijdig te kunnen betalen (zij heeft de Inspecteur aangegeven dat zij een betalingsregeling van drie jaar wil) treffen, terwijl de Ontvanger op grond van de Leidraad Invordering 2008 slechts, onder voorwaarden, uitstel voor hooguit 12 maanden kan verlenen) en biedt naar verwachting ook over (veel) te weinig verhaal voor de vordering van de Ontvanger. (…)

6. De Ontvanger zal daarom [belanghebbende] , die als vennoot van [naam1] op grond van art. 33 Invorderingswet 1990 (‘Iw’) hoofdelijk aansprakelijk is voor door [naam1] verschuldigde belastingen, binnenkort bij voor bezwaar vatbare beschikking aansprakelijk stellen voor de hiervoor onder 4 bedoelde omzetbelastingschuld van [naam1] (vgl. art. 49 Iw).

(…)

9. Gelet op de hoogte van zijn vordering op [belanghebbende] (EUR 357.000), heeft de Ontvanger er recht op en belang bij om het verhaal van zijn vordering te verzekeren door ten laste van [belanghebbende] conservatoir beslag te leggen op de onroerende zaak.

N.B. De Ontvanger is bekend met ander verhaal bij [belanghebbende] , maar kiest - mede gelet op de verwachte overwaarde van de onroerende zaak - vooralsnog alleen voor conservatoir beslag op de onroerende zaak (als minst bezwarende vorm van beslag).

10. Ten aanzien van onroerende zaak bestaat een "gegronde vrees voor verduistering". Gelet op het feit dat [naam1] gedurende meerdere jaren te weinig omzetbelasting op aangifte heeft betaald, daarbij sprake is van opzet (althans grove schuld) en het om een zeer aanzienlijk totaalbedrag gaat, vreest de Ontvanger dat [belanghebbende] op het moment dat hij wordt geconfronteerd met de hiervoor onder 6 genoemde aansprakelijkstelling, er niet voor zal terugdeinzen de onroerende zaak aan verhaal te onttrekken door deze te vervreemden c.q. (verder) te bezwaren.”

2.5.

Op 24 juli 2018 heeft de inspecteur over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016 aan de vof een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Daarnaast heeft de inspecteur een verzuimboete opgelegd en een beschikking belastingrente vastgesteld. De verzuimboete is gebaseerd op artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).

2.6.

Eveneens op 24 juli 2018 is de vof bij brief op de hoogte gesteld van de versnelde invordering van het totale bedrag van de naheffingsaanslag en is een dwangbevel tot betaling aan de vof betekend.

2.7.

Het beslag op de woning van belanghebbende is op 26 juli 2018 aan hem betekend.

2.8.

Bij brief van 26 juli 2018 heeft de Ontvanger belanghebbende op de hoogte gesteld van zijn voornemen om hem aansprakelijk te stellen voor de door de vof onbetaald gebleven belastingschuld.

2.9.

Op 9 augustus 2018 heeft [naam7] namens de vof bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift luidde als volgt:

“Hierbij maken wij namens belastingplichtige, (…), bezwaar tegen de opgelegde naheffingsaanslag d.d. 24 juli 2018 ad 318.666, aanslagnummer [nummer1] .F.01.6506, tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016. Het bezwaar betreft de in de naheffingsaanslag begrepen boete van € 15.547.

Het bezwaar betreft thans een pro forma bezwaar. Over de boete loopt nog nader overleg (…).

Pas na afronding van het lopende overleg kan dit bezwaarschrift nader worden gemotiveerd.

Voorts wordt aan u uitstel van betaling gevraagd voor het bedrag van € 15.547, totdat op het bezwaarschrift is beslist.

(…)”

2.10.

Bij brief van 13 september 2018 heeft de Ontvanger het verzoek van de vof in het bezwaarschrift om uitstel van betaling van de verzuimboete afgewezen. Op dezelfde datum heeft de Ontvanger ook het verzoek om een betalingsregeling van de naheffingsaanslag afgewezen.

2.11.

Tegen deze afwijzing van het verzoek om uitstel door de Ontvanger heeft de vof op 21 september 2018 beroep ingesteld bij de Directeur van de Belastingdienst.

2.12.

Bij beschikking van 26 september 2018 heeft de Ontvanger belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de door de vof niet betaalde naheffingsaanslag, verzuimboete, belastingrente en kosten. De aansprakelijkstelling is gebaseerd op artikel 32, lid 2, en artikel 33 van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW).

2.13.

De vof heeft op 11 oktober 2018 het onder 2.11 bedoelde beroep nader gemotiveerd.

2.14.

De Ontvanger heeft in de brief van 20 november 2018 aan de vof medegedeeld, dat hij het onder 2.8. bedoelde beroep zal doorzenden aan de Directeur van de Belastingdienst en heeft hij herhaald, dat hij geen uitstel van betaling heeft verleend of zal verlenen, omdat daarmee de belangen van de Staat zouden worden geschaad.

3 Geschil

3.1

In geschil is of de Ontvanger belanghebbende terecht hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld voor de betaling van de naheffingsaanslag, alsmede de verzuimboete, de belastingrente en de vervolgingskosten.

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Ontvanger beantwoordt deze bevestigend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing