Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5900, 21/00504

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:5900, 21/00504

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 juli 2022
Datum publicatie
22 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:5900
Zaaknummer
21/00504

Inhoudsindicatie

Verzoek kostenveroordeling na intrekking hoger beroep.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00504

uitspraakdatum: 12 juli 2022

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het verzoek van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

om

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

te veroordelen in de kosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 6 april 2021, nummer AWB 20/5034

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft op 26 april 2021 hoger beroep ingesteld tegen de hiervoor vermelde uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016.

1.2.

Op 6 mei 2022 heeft de Inspecteur in een e-mail aan belanghebbende over dit hoger beroep het volgende geschreven:

“Vandaag (…) hebben wij telefonisch contact gehad inzake uw hoger beroep (…).

Ik heb met u afgesproken dat u uw hoger beroep intrekt. (…)

Wij hebben afgesproken dat ik na de intrekking het verzamelinkomen uit box 1 ga verlagen met € 69 naar € 71.508. (…)

Daarnaast heb ik aangegeven dat u aan het Gerechtshof kan verzoeken om de Belastingdienst te veroordelen tot het betalen van het griffierecht.”

1.3.

Bij brief van 7 mei 2022 heeft belanghebbende het hoger beroep ingetrokken. Tegelijk daarmee heeft hij het Hof verzocht de Inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van het griffierecht.

1.4.

Bij brief van 16 juni 2022 heeft de Inspecteur gereageerd op het verzoek van belanghebbende en daarbij onder meer vermeld dat het hoger beroep is ingetrokken omdat de Inspecteur aan belanghebbende is tegemoetgekomen.

2 Beoordeling van het verzoek

2.1.

Ingevolge artikel 8:108, lid 1, in verbinding met artikel 8:75a, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de inspecteur, in geval van intrekking van het door een belanghebbende ingestelde hoger beroep omdat de inspecteur aan die belanghebbende is tegemoetgekomen, op verzoek van die belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.

2.2.

Belanghebbende verzoekt uitsluitend om vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. In een geval als het onderhavige vloeit de verplichting om het betaalde griffierecht te vergoeden reeds voort uit artikel 8:41, lid 7, Awb, zodat het Hof de Inspecteur hierin niet hoeft te veroordelen. Het Hof zal evenwel gelasten dat de Inspecteur aan die verplichting uitvoering geeft.

2.3.

Gelet op het voorgaande zal het Hof het verzoek van belanghebbende als kennelijk gegrond toewijzen door te beslissen als hierna vermeld. Daarom sluit het Hof het onderzoek en doet het uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:54 Awb.

3 Beslissing

Het Hof gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende de betaalde griffierechten vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van drs. M.T.M. Hennevelt als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.

De voorzitter,

De griffier is verhinderd de uitspraak

te ondertekenen

(A.J.H. van Suilen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 juli 2022

Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak hiertegen een verzetschrift indienen bij dit Gerechtshof. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen op het verzet te worden gehoord.

Een kopie van deze uitspraak moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. de vermelding van de uitspraak waartegen het verzet is gericht;

d. de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen de uitspraak duidelijk zijn omschreven.

Deze uitspraak vervalt indien het Gerechtshof het verzet gegrond verklaart. De behandeling van het hoger beroep wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond toen deze uitspraak werd gedaan.