Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6288, 21/00753 en 21/00754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6288, 21/00753 en 21/00754

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
19 juli 2022
Datum publicatie
29 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:6288
Formele relaties
Zaaknummer
21/00753 en 21/00754

Inhoudsindicatie

Dwangsom wegens niet tijdig beslissen. Ontvankelijkheid bezwaar.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 21/00753 en BK-ARN 21/00754

uitspraakdatum: 19 juli 2022

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de erven [belanghebbenden] te [woonplaats] (hierna: belanghebbenden)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2021, nummers AWB 20/5562 en AWB 20/5563, in het geding tussen belanghebbenden en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan [naam1] (de vader van belanghebbenden), overleden op 14 juli 2015, zijn voor de jaren 2009 tot en met 2013 onherroepelijk vaststaande aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.

1.2

Aan [naam2] (de moeder van belanghebbenden), overleden op 25 december 2017, zijn voor de jaren 2009 tot en met 2013 onherroepelijk vaststaande aanslagen IB/PVV opgelegd.

1.3

Belanghebbenden hebben bij brief van 3 maart 2020 de Inspecteur verzocht de aanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2013 van hun vader en moeder ambtshalve te verminderen.

1.4

Door middel van een ingevuld formulier “Dwangsom bij niet tijdig beslissen” van 30 april 2020, door de Inspecteur ontvangen op 4 mei 2020, hebben belanghebbenden de Inspecteur in verband met het niet tijdig beslissen op hun verzoeken in gebreke gesteld.

1.5

De Inspecteur heeft bij beschikking van 19 juni 2020 beslist dat geen dwangsom is verschuldigd. Het daartegen door belanghebbenden ingediende bezwaarschrift is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

1.6

Het tegen deze uitspraak op bezwaar door belanghebbenden ingestelde beroep is door de Rechtbank bij uitspraak van 12 mei 2021 ongegrond verklaard.

1.7

Belanghebbenden hebben tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbenden hebben nadien nog een nader stuk ingediend.

1.8

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam3] namens belanghebbenden en [naam4] namens de Inspecteur.

1.9

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

Op 14 juli 2015 is de vader van belanghebbenden, [naam1] , overleden. Op 25 december 2017 is ook de moeder van belanghebbenden, [naam2] , overleden. Beiden worden hierna tezamen aangeduid als de erflaters.

2.2

Aan de vader zijn onherroepelijk vaststaande aanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2013 opgelegd. Voor de jaren 2011 en 2012 bedroeg de verschuldigde IB/PVV nihil. Aan de moeder zijn onherroepelijk vaststaande aanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2013 opgelegd. Voor alle genoemde jaren is de verschuldigde IB/PVV vastgesteld op nihil. De voor erflaters bevoegde Inspecteur was in 2009 tot en met 2012 de Belastingdienst/Randmerenkantoor Apeldoorn en in 2013 de Belastingdienst/Kantoor Arnhem.

2.3

Tot het vermogen van de erflaters behoorde onder meer een gerechtigdheid/eigendom tot twee WOZ-objecten te [plaats1] , welke bij leven deel uitmaakte van de rendementsgrondslag van de erflaters.

2.4

Op verzoek van belanghebbenden heeft de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] bij beschikking van 12 september 2018 de WOZ-waarden van de in 2.3 bedoelde objecten voor – onder meer – de jaren 2009 tot en met 2013 ambtshalve verlaagd.

2.5

Omdat de aanslagen IB/PVV 2009 tot en met 2013 van ieder van de erflaters reeds onherroepelijk vaststonden, hebben belanghebbenden in verband met de verlaagde WOZwaarden, de Inspecteur bij brief van 3 maart 2020 verzocht om met toepassing van artikel 18a, eerste lid, aanhef en letter b, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), die aanslagen ambtshalve te verminderen.

2.6

Vanwege het uitblijven van een beslissing op hun verzoeken hebben belanghebbenden de Inspecteur, op 30 april 2020, door middel van een ingevuld formulier “Dwangsom bij niet tijdig beslissen” in gebreke gesteld.

2.7

Belanghebbenden hebben met de Inspecteur (Belastingdienst/Kantoor Eindhoven) overleg gevoerd over de gevraagde verminderingen. De Inspecteur heeft bij beschikkingen van 6 juni 2020 de aanslagen IB/PVV 2009 en 2010 voor de vader ambtshalve verminderd.

2.8

Bij beschikking van 19 juni 2020 (hierna: de dwangsombeschikking) heeft de Inspecteur (Belastingdienst te Arnhem) belanghebbenden bericht dat de Wet dwangsom bij niet-tijdig beslissen niet van toepassing is op verzoeken om ambtshalve vermindering, en het verzoek om een dwangsom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft de Inspecteur de verzoeken om ambtshalve vermindering opgevat als verzoeken in de zin van artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) en geoordeeld dat deze buiten de vijfjaarstermijn van artikel 45aa Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 zijn ingediend. In de dwangsombeschikking is niet aangegeven dat, en op welke wijze, rechtsmiddelen kunnen worden aangewend tegen die beschikking.

2.9

Belanghebbenden hebben tegen de dwangsombeschikking drie bezwaarschriften ingediend.

2.10

Twee bezwaarschriften, beide gedagtekend 31 juli 2020, zijn geadresseerd aan de Belastingdienst, Postbus 4660 te Heerlen. Deze zijn door de Belastingdienst (Centrale Invoer Heerlen) voorzien van een stempel voor ontvangst op 6 augustus 2020 respectievelijk op 31 augustus 2020. Het voor ontvangst op 6 augustus 2020 gestempelde bezwaarschrift vermeldt in de kop:

“31-7-2020 23:20 VAN: Fax AAN: [nummer1] PAGINA 001 OF 001”

Het in de kop vermelde faxnummer is dat van de Belastingdienst/Toeslagen.

2.11

Het derde bezwaarschrift eveneens gedagtekend 31 juli 2020, is geadresseerd aan de Belastingdienst/kantoor Arnhem, Postbus 4660 te Arnhem. Deze is door de Belastingdienst (Centrale Invoer Heerlen) voorzien van een stempel voor ontvangst op 13 augustus 2020.

2.12

De Inspecteur (Belastingdienst/Kantoor Arnhem) heeft – omdat de laatste dag van de bezwaartermijn 31 juli 2020 was – bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2020 en onder verwijzing naar de voor ontvangst op 13 augustus 2020 en 31 augustus 2020 afgestempelde bezwaarschriften – het bezwaar van belanghebbenden tegen de dwangsombeschikking wegens termijnoverschrijding kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2.13

In een intern e-mailbericht van 10 september 2020 van [naam5] , medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen/locatie Heerlen, schrijft deze aan de Selectiekamer van de Belastingdienst:

“Beste collega,

Bijgaand stuk is onjuist geclassificeerd. Het betreft een ingebrekestelling bestemd voor de IB en niet bestemd voor toeslagen. Het gaat hier om een IGS in verband met een correctieverzoek IB 2009-2013.Graag doorzenden naar juiste afdeling.”

2.14

Belanghebbenden hebben bij brief van 16 oktober 2020, door de Rechtbank ontvangen op 20 oktober 2020, beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur van 4 september 2020 (2.12).

2.15

De Rechtbank heeft – kort gezegd – geoordeeld dat de bezwaarschriften die door de Inspecteur zijn ontvangen op 13 augustus 2020 en 31 augustus 2020, niet binnen een week na het einde van de bezwaartermijn, en derhalve te laat, zijn ingediend. Het op 6 augustus 2020 door de Inspecteur ontvangen bezwaarschrift werd bij een onbevoegd orgaan, de Belastingdienst/Toeslagen, ingediend. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbenden daarbij kennelijk onredelijk gebruik gemaakt van het procesrecht, zodat op die grond de data van ontvangst van de bezwaarschriften door het onbevoegde orgaan niet van belang zijn. Omdat belanghebbenden dit bezwaarschrift niet per post maar per fax hebben verzonden wordt aan de uitzondering van artikel 6:9, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet toegekomen, aldus de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep daarop ongegrond verklaard.

2.16

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

3 Het geschil

3.1

In hoger beroep is in geschil of de Inspecteur het bezwaar van belanghebbenden tegen de dwangsombeschikking terecht kennelijk-niet ontvankelijk heeft verklaard.

3.2

Belanghebbenden stellen dat het bezwaarschrift op 30 juli 2020 per gewone post is verzonden naar de kantoren van de Belastingdienst te Arnhem en Heerlen. Ondanks verzoeken daartoe heeft de Inspecteur desgevraagd niet de afgestempelde verzendenveloppen willen verstrekken terwijl die toch tot de stukken van het dossier behoren, zo stellen belanghebbenden. Daarnaast, zo stellen belanghebbenden verder, is het bezwaarschrift op 31 juli 2020 om 23:20 uur per fax verzonden naar een faxnummer dat van de Belastingdienst/Toeslagen was. De gemachtigde schrijft meestal de telefoonnummers die hij heeft gekregen in een desbetreffende procedure boven in het briefhoofd, en gebruikt zo’n brief als sjabloon voor een volgende procedure. Soms gebeurt het dat hij vergeet de nummers van de vorige procedure (volledig) te veranderen. Waarschijnlijk is de onderhavige fax opgesteld nadat de gemachtigde een toeslagzaak had behandeld en is het nummer van de Belastingdienst/Toeslagen blijven staan. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is echter geen sprake. Van belang is daarbij ook dat in de dwangsombeschikking geen rechtsmiddelverwijzing is opgenomen. Verder is het de Inspecteur die belanghebbenden in deze positie heeft gebracht door niet – zoals de wet voorschrijft – uit eigen beweging artikel 18a van de AWR toe te passen, aldus nog steeds belanghebbenden.

3.3

De Inspecteur stelt dat de bezwaarschriften buiten de wettelijke termijn zijn ontvangen en dat deze terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Ten aanzien van het bezwaarschrift dat voor ontvangst op 6 augustus 2020 is afgestempeld, stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat het niet per fax is ontvangen, maar per post, en dat dit bovendien niet tijdig is gebeurd. Tevens stelt de Inspecteur dat voor zover belanghebbenden bezwaarschriften aan het onbevoegde orgaan hebben verzonden, sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.

3.4

Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en tot terugwijzing van het geschil naar de Inspecteur, opdat belanghebbenden kunnen worden gehoord in hun bezwaar.

3.5

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing