Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6512, 21/00025

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-07-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:6512, 21/00025

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 juli 2022
Datum publicatie
5 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:6512
Formele relaties
Zaaknummer
21/00025
Relevante informatie
Art. 186, lid 2 BW Boek 7

Inhoudsindicatie

Recht van schenking. Gemeenschap van goederen. Toerekening schenking. De enkele omstandigheid dat echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, betekent niet dat een echtgenoot (mede) partij is bij een door de andere echtgenoot aangegane rechtshandeling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 21/00025

uitspraakdatum: 26 juli 2022

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

en het incidentele hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 19 november 2020, nummer LEE 19/11, ECLI:NL:RBNNE:2020:3983, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een aanslag recht van schenking opgelegd. Bij beschikking is een boete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en boetebeschikking vernietigd.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en haar echtgenoot en mr. H.C. van den Berg, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

De vader van belanghebbende, [de vader] , heeft op 27 juni 2001 ten titel van schenking een bedrag van € 3.861.875 van een op zijn naam bij de [de bank1] (thans [de bank2] ) te Zwitserland aangehouden bankrekening laten overboeken naar een eveneens bij deze bank aangehouden bankrekening van belanghebbende, waarop dit bedrag is bijgeschreven.

2.2.

De vader van belanghebbende was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [de moeder] , zijnde de moeder van belanghebbende. De vader van belanghebbende is [in] 2002 overleden en de moeder van belanghebbende [in] 2019.

2.3.

De Belastingdienst heeft op 3 oktober 2014 een schriftelijke verklaring van belanghebbende en haar echtgenoot ontvangen, waarin belanghebbende verklaart gerechtigd te zijn (geweest) tot niet eerder aangegeven (buitenlandse) inkomens- en/of vermogensbestanddelen.

2.4.

Naar aanleiding van de bij 2.3 bedoelde verklaring, hebben belanghebbende en haar echtgenoot in september 2015 een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst gesloten ten aanzien van:

-

de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2003 tot en met 2013, de heffings- of de belastingrente en/of de boete;

-

de schenkbelasting en de boete; en

-

de toeslagen over de jaren 2006 tot en met 2013.

Volgens de vaststellingsovereenkomst heeft belanghebbende het recht voorbehouden om bezwaar en beroep in te stellen met betrekking tot de schenkbelasting, voor zover het betreft de vraag of het recht om te heffen over de bij 2.1 bedoelde schenking al dan niet is verjaard.

2.5.

Met dagtekening 3 november 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag recht van schenking opgelegd. Volgens het aanslagbiljet betreft deze aanslag de schenking door [de moeder] te [plaats1] in 2001. Bij de berekening van het recht van schenking is uitgegaan van een totale verkrijging van € 1.930.937 (de helft van € 3.861.875).

2.6.

Gelijktijdig met de aanslag schenkbelasting heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van 30% van het bedrag van de aanslag.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de aan belanghebbende opgelegde aanslag recht van schenking en de boete moeten worden vernietigd. Nu de Inspecteur de stelling dat sprake is van bijkomende omstandigheden heeft ingetrokken en dit in hoger beroep nog uitdrukkelijk heeft bevestigd, is in hoger beroep uiteindelijk enkel nog in geschil of de omstandigheid dat vader in algehele gemeenschap van goederen was gehuwd met moeder meebrengt dat moeder een schenking heeft gedaan van € 1.930.937 aan belanghebbende (de helft van de totale schenking van € 3.861.875). Daarnaast is in geschil of de Inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding en een integrale proceskostenvergoeding.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing van de Rechtbank om geen integrale proceskostenvergoeding toe te kennen.

3.3.

De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en de aanslag schenkbelasting.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing