Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:920, 20/00897

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-02-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:920, 20/00897

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
8 februari 2022
Datum publicatie
18 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2022:920
Formele relaties
Zaaknummer
20/00897

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Hoger beroep ter zitting rechtsgeldig ingetrokken.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 20/00897

uitspraakdatum: 8 februari 2022

Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 augustus 2020, nummer LEE 19/1312, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Belanghebbende heeft voor de zitting een nader stuk ingezonden.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] , als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), alsmede [naam2] namens de Inspecteur. De gemachtigde heeft ter zitting het hoger beroep ingetrokken. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

1.7.

In zijn faxbericht van 25 januari 2022 aan het Hof heeft de gemachtigde geschreven dat hij de intrekking van het hoger beroep herroept.

2 Beoordeling

2.1.

In het proces-verbaal van de zitting is omtrent de gang de van zaken van de intrekking, die plaatsvond nadat de door belanghebbende aangevoerde gronden inhoudelijk met partijen zijn besproken, het volgende vastgelegd:

“De Voorzitter houdt de gemachtigde voor dat zijn voorlopige conclusie is dat de gronden niet slagen. Niet in geschil is dat belanghebbende volgens de wet geen recht heeft op de alleenstaande ouderenkorting en hetgeen door de gemachtigde wordt aangevoerd, kan gelet op hetgeen is besproken en is uitgelegd niet leiden tot het buiten toepassing laten van de wet.

De Voorzitter vraagt of dit oordeel en de uitleg de gemachtigde voldoende duidelijk zijn en of hiermee kan worden volstaan, of dat belanghebbende hierover een schriftelijke uitspraak wil hebben.

De gemachtigde verklaart dat een uitspraak niet nodig is.

De Voorzitter houdt de gemachtigde voor dat hij het hoger beroep kan intrekken. Hij wijst de gemachtigde erop dat in dat geval het Hof geen uitspraak zal doen, wat betekent dat belanghebbende de motivering niet en ook overigens niets op papier zal krijgen en dat ook geen beroep in cassatie bij de Hoge Raad kan worden ingesteld. De intrekking zal wel in een brief aan partijen worden bevestigd.

De gemachtigde verklaart dat hij de gegeven uitleg van de Voorzitter begrijpt en dat het voldoende is.

De gemachtigde verklaart dat hij het hoger beroep intrekt.”

2.2.

Uit het onder 2.1 genoemde proces-verbaal volgt dat de gemachtigde van belanghebbende het hoger beroep ter zitting heeft ingetrokken.

2.3.

In zijn faxbericht van 25 januari 2022 heeft de gemachtigde geschreven dat hij de intrekking herroept en vervolgens onder meer het volgende geschreven:

“Geef hierbij eerst even mijn persoonlijke toestand tijdens de openbare zitting. In de nacht van 24 naar 25 januari heb ik zeer weinig slaap gehad en was enigszins suf. De oorzaak is hoofdzakelijk de mantelzorg voor mijn broer.

Ik heb de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland nogmaals gelezen, daarom geef ik hierbij de volgende opmerkingen:

1e Op de zitting bracht u steeds naar voren dat een ECLI-nummer wordt gemaakt na de uitspraak van de rechter. In dit geval de rechter van de rechtbank Noord-Nederland. Volgens u wist de rechter van de rechtbank Noord-Nederland bij de uitspraak op 18-8-2020 het ECLI-nummer nog niet.

Echter in dit geval ging het om een ECLI_nummer van het gerechtshof s’Hertogenbosch en niet om de uitspraak van rechtbank N-N.

2e Een aantal gronden genummerd met een X waren volgens u een reden om in behandeling te nemen. De gronden van bladzijde 2, 3,en 4 genoemd in de brief d.d. 16-2-2021.

(…)

Gelet op het voorgaand ben ik van mening dat het wenselijk is om alsnog een uitspraak in het openbaar te doen en deze mij daarna een schriftelijk afschrift te zenden.”

2.4.

Het Hof stelt voorop dat een rechtsgeldige intrekking niet meer ongedaan kan worden gemaakt, tenzij sprake is van aan de betrokkene niet toe te rekenen omstandigheden waardoor hij in een situatie van dwaling verkeerde dan wel blijkt van dwang of bedrog van enige zijde teneinde de betrokkene te bewegen het beroep in te trekken. Met hetgeen de gemachtigde in zijn faxbericht van 25 januari 2022 heeft aangevoerd, worden geen feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat sprake is van een wilsgebrek als hiervoor bedoeld. Ook de uit het proces-verbaal blijkende gang van zaken ter zitting, met betrekking tot de inhoudelijke behandeling en de – onder 2.1 vermelde – intrekking, geeft geen aanleiding tot een dergelijke conclusie. Van de door de gemachtigde genoemde toestand is het Hof overigens niets gebleken ter zitting.

2.5.

Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de gemachtigde van belanghebbende het hoger beroep ter zitting rechtsgeldig heeft ingetrokken en dat het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

3 Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.

De voorzitter,

De griffier is verhinderd de uitspraak

te ondertekenen.

(G.B.A. Brummer)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 februari 2022.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.