Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:349, 20/00258, 20/00259 en 21/00470

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-01-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:349, 20/00258, 20/00259 en 21/00470

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 januari 2023
Datum publicatie
18 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:349
Zaaknummer
20/00258, 20/00259 en 21/00470
Relevante informatie
Art. 28c Iw 1990, Art. 4:103 Awb, Art. 25c lid 4 AWR, Art. 30hb AWR, Art. 30fe AWR, Art. 14 EVRM, Art. 41 EVRM, Art. 1 EP EVRM

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Vermindering box 3-heffing 2017 en 2018 naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1963). Box 3-heffing is in strijd met het EVRM. Daarom dient de inspecteur voor de onverschuldigd betaalde belasting een passende rentevergoeding te geven. Voor de hoogte daarvan sluit het hof aan bij de belastingrenteregeling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 20/00258, 20/00259 en 21/00470

uitspraakdatum: 17 januari 2023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 17 december 2019, nummers AWB 19/2137 en AWB 19/3909, en 1 maart 2021, nummer AWB 20/1150, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).

1.2.

Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag in de IB/PVV opgelegd.

1.4.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.5.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de IB/PVV opgelegd.

1.6.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.7.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag en de beschikking verminderd en de Inspecteur gelast het in deze zaak betaalde griffierecht te vergoeden. De Rechtbank heeft de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 ongegrond verklaard.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.9.

Het Hof heeft de behandeling van de zaken aangehouden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die dit Hof in een andere zaak aan de Hoge Raad heeft gesteld (ECLI:NL:GHARL:2020:7854). Bij brieven van 8 oktober 2020 zijn partijen hiervan in kennis gesteld.

1.10.

Naar aanleiding van het arrest van 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:963, waarin de Hoge Raad de hiervoor bedoelde prejudiciële vragen heeft beantwoord, heeft het Hof de behandeling van de zaken voortgezet en partijen bij brieven van 6 juli 2021 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gevolgen van het arrest voor de behandeling van onderhavige zaken. Bij brief van 30 juli 2021 heeft belanghebbende dat gedaan.

1.11.

Het Hof heeft partijen bij brief van 10 augustus 2021 bericht dat de zaken worden aangehouden totdat op de massaalbezwaarprocedure is beslist. Het Hof heeft bij brief van 16 augustus 2021 aan de Inspecteur geschreven dat zijn verzoek dat de zaken niet worden aangehouden, wordt afgewezen.

1.12.

Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (hierna: het kerstarrest) heeft het Hof de Inspecteur in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. Bij brief van 3 augustus 2022 heeft de Inspecteur dat gedaan. Belanghebbende heeft hierop op 4 september 2022 gereageerd.

1.13.

Belanghebbende heeft op 18 november 2022 nog nadere stukken ingediend.

1.14.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en, namens de Inspecteur, [naam1] en [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft tot 15 april 2020 aan de [adres1] te [plaats1] gewoond. De WOZ-waarde van die woning bedroeg voor de kalenderjaren 2016, 2017 en 2018 respectievelijk € 157.000, € 160.000 en € 158.000. De woning was vrij van hypotheek.

2.2.

Belanghebbende is op 15 april 2020 verhuisd naar [adres2] te [woonplaats] . De woning is vrij van hypotheek.

2.3.

Belanghebbende was tot 15 juni 2017 voor een derde gerechtigd tot de waarde van de onroerende zaak aan de [adres3] te [plaats2] . De WOZ-waarde van deze onroerende zaak was voor het kalenderjaar 2016 € 168.000 en de onroerende zaak was vrij van hypotheek. Deze onroerende zaak is op 15 juni 2017 verkocht voor € 395.000.

2.4.

De aanslag IB/PVV 2016 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.472 (UWV-uitkering) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.872. De over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen verschuldigde inkomstenbelasting (hierna: de box 3-heffing) bedraagt € 6.561.

2.5.

De rendementsgrondslag is als volgt bepaald:

Bank- en spaartegoeden

502.593

Overige onroerende zaken

168.000

670.593

Schulden

99.345

Rendementsgrondslag

571.248

Heffingvrij vermogen

-/- 24.437

Grondslag sparen en beleggen

546.811

2.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2016. Het bezwaar betreft onder andere de box 3-heffing.

2.7.

De Inspecteur heeft op 8 maart 2019 bij in één geschrift verenigde uitspraken, uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.

2.8.

De aanslag IB/PVV 2017 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.823 (UWV-uitkering) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.202. De box 3-heffing bedraagt € 5.160.

2.9.

De rendementsgrondslag is als volgt bepaald:

Bank- en spaartegoeden

502.731

Overige onroerende zaken

18.998

521.729

Schulden

94.565

Rendementsgrondslag

427.164

Heffingvrij vermogen

-/- 25.000

Grondslag sparen en beleggen

402.164

2.10.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2017. Het bezwaar betreft zowel de stelselvraag (of de box 3-heffing op stelselniveau in strijd is met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) of artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP)) als de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last.

2.11.

De Inspecteur heeft het bezwaar gesplitst. Het bezwaar betreffende de stelselvraag is aangehouden in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de massaalbezwaarprocedure en de daarop volgende collectieve uitspraak op bezwaar. Het bezwaar betreffende de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last is verder in behandeling genomen.

2.12.

De Inspecteur heeft op 28 mei 2019 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.

2.13.

De aanslag IB/PVV 2018 is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.175 (UWV-uitkering) en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 25.070. De box 3-heffing bedraagt € 7.521.

2.14.

De rendementsgrondslag is als volgt bepaald:

Bank- en spaartegoeden

704.404

Schulden

57.000

Rendementsgrondslag

647.404

Heffingvrij vermogen

-/- 30.000

Grondslag sparen en beleggen

617.404

2.15.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag IB/PVV 2018. Het bezwaar betreft zowel de stelselvraag als de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last.

2.16.

De Inspecteur heeft het bezwaar gesplitst. Het bezwaar betreffende de stelselvraag is aangehouden in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de massaalbezwaarprocedure en de daarop volgende collectieve uitspraak op bezwaar. Het bezwaar betreffende de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last is verder in behandeling genomen.

2.17.

De Inspecteur heeft op 16 januari 2020 uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.

2.18.

De Rechtbank heeft het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2016 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag en de beschikking verminderd. De box 3-heffing is verminderd tot € 5.217. De Rechtbank heeft de beroepen inzake de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 ongegrond verklaard.

2.19.

Naar aanleiding van het kerstarrest heeft de Inspecteur de aanslagen IB/PVV 2017 en IB/PVV 2018 verminderd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende:

  1. voor het jaar 2016 in aanmerking komt voor een vermindering van de box 3-heffing; voor de jaren 2017 en 2018 is de box 3-heffing, na vermindering door de Inspecteur, niet meer in geschil;

  2. voor de jaren 2016, 2017 en 2018 recht heeft op een rentevergoeding over de periode tussen de betaling van de box 3-heffing en de terugbetaling van deze heffing; en

  3. in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing