Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3931, 22/00475

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 02-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3931, 22/00475

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
2 mei 2023
Datum publicatie
12 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:3931
Formele relaties
Zaaknummer
22/00475
Relevante informatie
Art. 15 lid 1 aanhef en onderdeel l WBRV

Inhoudsindicatie

Overdrachtsbelasting. Kavelruil. Inschrijving in de openbare registers is een constitutief vereiste voor toepassing van de kavelruilvrijstelling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/00475

uitspraakdatum: 2 mei 2023

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 januari 2022, nummer AWB 20/1585, ECLI:NL:RBGEL:2022:53, in het geding tussen de Inspecteur en

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 26 april 2019 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting opgelegd van € 10.000. Bij beschikkingen zijn een verzuimboete van € 1.000 opgelegd en een bedrag van € 544 aan belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd en de verzuimboete vernietigd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigd, de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 48 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 3.376,30.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij bericht van 24 februari 2023 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling, welk verzoek bij bericht van 28 februari 2023 is toegelicht.

1.6.

Het Hof heeft bij bericht van 1 maart 2023 het verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling afgewezen.

1.7.

De Inspecteur heeft op 31 maart 2023 een nader stuk ingediend.

1.8.

Belanghebbende heeft op 3 april 2023 een nader stuk ingediend.

1.9.

Belanghebbende heeft op 11 april 2023 twee nadere stukken ingediend.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. M.H. Adema MFP, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en [naam2] , alsmede, namens de Inspecteur, [naam3] , bijgestaan door [naam4] en [naam5] .

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 9 september 2016 een koopovereenkomst agrarisch bedrijf (hierna: de koopovereenkomst) ondertekend. Hierin heeft hij, handelend namens zichzelf en een nader te noemen BV of op te richten BV, onder andere onroerende zaken gekocht van [naam6] , [naam7] en [naam8] , handelend namens de tussen hen bestaande maatschap. Het betreft onder meer bedrijfswoningen en -gebouwen met grond aan de [adres1] 59 en 59a in [plaats1] , kadastraal bekend als gemeente [de gemeente1] , sectie S, nummers 113, 322, 355, 1033, 1107, 104, 112, 114, 116, 695 en 1106. De overeengekomen koopprijs is € 1.850.000.

2.2.

In artikel 2.4.3 van de koopovereenkomst is vermeld:

“Koper is voornemens de levering eventueel in te voegen in een zogenaamde “vrijwillige kavelruil”. Partijen zullen hieraan hun medewerking verlenen. Voor zover nodig verklaren partijen over en weer casu quo aan een nader aan te wijzen derde volmacht te verlenen om voor en namens hen bedoelde kavelruil te effectueren en de terzake vereiste levering(en) te verrichten op voorwaarde dat door koper betaling van de totale koopprijs en lasten op de overeengekomen datum heeft plaatsgevonden.”

2.3.

Bij akte van 24 oktober 2016 heeft belanghebbende [naam9] B.V. (hierna: de BV) opgericht. Belanghebbende heeft alle bij oprichting geplaatste aandelen verkregen en is benoemd tot bestuurder van de BV.

2.4.

Op 28 februari 2017 hebben voornoemde verkopers ( [naam6] als partij 1 en [naam7] en [naam8] als partij 2), belanghebbende (als partij 3, mede namens de BV) en de ouders van belanghebbende (als partij 4) een overeenkomst kavelruil “ [adres1] ” (hierna: de kavelruilovereenkomst) ondertekend. De kavelruilovereenkomst is niet in de openbare registers ingeschreven. Bij de kavelruil is ingebracht:

- door [naam6] de percelen gemeente [de gemeente1] , sectie S, nummers 113, 322, 355, 1033 en 1107;

- door [naam7] het perceel gemeente [de gemeente1] , sectie S, nummer 1106;

- door [naam7] en [naam8] de percelen gemeente [de gemeente1] , sectie S, nummers 104, 112, 114, 116, en 695;

- door belanghebbende het perceel gemeente [de gemeente2] , sectie O, nummer 2144;

- door de ouders van belanghebbende het perceel gemeente [de gemeente2] , sectie O, nummer 2244.

2.5.

In artikel 11, letter b, sub 1, van de kavelruilovereenkomst, is het volgende vermeld:

“De ondergetekenden sub 1 en 2 hebben met de ondergetekenden sub 3 een koopovereenkomst gesloten, welke is opgemaakt door [naam10] B.V. en is ondertekend op 9 september 2016. (…)

De ondergetekende sub 3 (in privé) verklaart bij deze dat hij de van de ondergetekende sub 1 gekochte percelen kadastraal bekend gemeente [de gemeente1] , sectie S, nummers 113, 322, 355 en 1107 heeft gekocht en toebedeeld wenst te krijgen, ten behoeve van genoemde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam9] B.V.

De ondergetekende sub 3 (in privé) verklaart bij deze dat hij de van de ondergetekenden sub 2. gekochte percelen kadastraal bekend gemeente [de gemeente1] , sectie S, nummers 104, 112, 114, 116 en 695 heeft gekocht en toebedeeld wenst te krijgen, ten behoeve van genoemde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam9] B.V.

De ondergetekenden sub 1 en 2 zijn geen feiten of omstandigheden bekend zodanig dat zij de in deze koopovereenkomst opgenomen garanties en verklaringen nu niet ongewijzigd zouden hebben gegeven of afgelegd. (…).”

In artikel 20 van de kavelruilovereenkomst is vermeld:

“Hetgeen is opgenomen in de aan deze overeenkomst ten grondslag liggende, tussen partijen overeengekomen, onderhandse overeenkomsten blijft, voorzover daarvan in deze overeenkomst niet is afgeweken, onverminderd van kracht.”

In de bijlage bij de kavelruilovereenkomst is een ruilschema opgenomen (hierna: het ruilschema).

2.6.

Het door belanghebbende ingebrachte perceel gemeente [de gemeente2] , sectie O, nummer 2144, is groot 2.68 are en betreft een smalle strook grond met bomen aan de [adres2] , aan de rand van [plaats2] . Het perceel ligt naast een sloot en kan met een tractor worden bereden. Het perceel is door belanghebbende verkregen op 18 maart 2016, waarbij een beroep is gedaan op de natuurgrondvrijstelling van artikel 15, lid 1, onderdeel s, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: de Wet). Het perceel dient voor deze vrijstelling in ieder geval tot 18 maart 2026 als natuurgrond te worden behouden. Volgens het ruilschema is de waarde van dit perceel € 1.876.

2.7.

Het perceel gemeente [de gemeente2] , sectie O, nummer 2244, is groot 25.01 are en betreft het woonadres destijds van zowel belanghebbende als zijn ouders. Het is voor een gedeelte ingebracht onder voorbehoud van een recht van huur ten behoeve van de ouders van belanghebbende. Volgens het ruilschema is de waarde van dit perceel € 200.000.

2.8.

De notariële akte van kavelruil dateert, net als de kavelruilovereenkomst, van 28 februari 2017. Daarbij is toegedeeld:

- aan belanghebbende: de percelen gemeente [de gemeente1] , sectie S, nummers 1033 en 1106 en het perceel gemeente [de gemeente2] , sectie O, nummer 2244;

- aan de BV: de overige percelen gemeente [de gemeente1] , sectie S;

- aan de ouders van belanghebbende: het perceel gemeente [de gemeente2] , sectie O, nummer 2144.

In deze akte is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel l, van de Wet (hierna: de kavelruilvrijstelling). Belanghebbende heeft op 1 maart 2017 een nihilaangifte ingediend.

2.9.

Op 28 februari 2017 zijn belanghebbende en de BV middels een maatschapsovereenkomst toegetreden tot de reeds bestaande maatschap bestaande uit [naam6] , [naam7] en [naam8] . In deze overeenkomst is, voor zover van belang, vermeld dat de maatschap als doel heeft het voor gezamenlijke rekening en risico uitoefenen van een melkveehouderijbedrijf en dat de natuurlijke personen hun volledige arbeid, kennis, vlijt en, voor zover van belang, hun relaties inbrengen en de BV het gebruik en genot van de gebouwen, de cultuurgronden, de juridische eigendom van de fosfaatrechten en de economische en juridische eigendom van de immateriële rechten, machines, werktuigen, inventaris en alle overige aanwezige goederen.

2.10.

Met dagtekening 26 april 2019 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd omdat naar zijn mening de kavelruilvrijstelling niet van toepassing is.

2.11.

De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 10 januari 2022 geoordeeld dat de kavelruilvrijstelling van toepassing is en heeft daarom de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij heeft de Rechtbank overwogen dat de titel van de verkrijging kavelruil is en dat het perceel gemeente [de gemeente2] , sectie O, nummer 2144, naar de feitelijke omstandigheden beoordeeld geen deel uitmaakt van de bebouwde kom.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of er sprake is van een verkrijging waarop de kavelruilvrijstelling van toepassing is. Meer specifiek is in geschil of:

a. a) de inschrijving in de openbare registers een constitutief vereiste is voor toepassing van de kavelruilvrijstelling;

b) de onderhavige kavelruilovereenkomst een overeenkomst is als bedoeld in de artikelen 85 e.v. van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg);

c) op het perceel [de gemeente2] , sectie O, nummer 2144, artikel 31a van het Besluit inrichting landelijk gebied (hierna: het Besluit) van toepassing is.

De Inspecteur beantwoordt de eerste en de derde vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. Belanghebbende neemt de tegenovergestelde standpunten in.

3.2.

Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof zijn standpunt dat het nadere stuk van de Inspecteur van 31 maart 2023 buiten beschouwing moet worden gelaten ingetrokken en is ter zitting niet teruggekomen op de afwijzing van het Hof van zijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling.

4 Beoordeling van het geschil

6 Beslissing