Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8629, 21/1597 en 21/1598

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-10-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:8629, 21/1597 en 21/1598

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
10 oktober 2023
Datum publicatie
20 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:8629
Zaaknummer
21/1597 en 21/1598
Relevante informatie
Art. 8:119 Awb

Inhoudsindicatie

Herzieningsverzoek.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers ARN 21/1597 en ARN 21/1598

uitspraakdatum: 10 oktober 2023

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het herzieningsverzoek van

[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)

met betrekking tot de uitspraak van het Hof van 31 maart 2020, nummers 18/01055 en 18/01056, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.475. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.639.

1.2.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 ambtshalve een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.130. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 4.920.

1.3.

Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen, beschikkingen belastingrente en de verzuimboetes gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).

1.5.

De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en wegens overschrijding van de redelijke termijn de verzuimboetes met 15% verminderd en vastgesteld op € 2.243 voor 2012 en € 4.182 voor 2013.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd bij uitspraak van 31 maart 2020 (hierna: de uitspraak).

1.7.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1542, het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

1.8.

Belanghebbende heeft op 23 oktober 2021 het Hof verzocht de uitspraak te herzien.

1.9.

Het onderzoek ter zitting in de zaken met rolnummers 21/1840 en 21/1841 heeft met instemming van partijen gelijktijdig plaatsgevonden. Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2022. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde de Inspecteur in staat te stellen door het Hof gevraagde informatie te verstrekken. Van het eerste onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.10.

Bij brief van 15 november 2022 heeft de Inspecteur de gevraagde informatie aan het Hof gezonden en daarbij een beroep op beperkte kennisname ex artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedaan.

1.11.

Bij beslissing van 7 maart 2023 heeft de geheimhoudingskamer van dit Hof het verzoek om beperkte kennisname gedeeltelijk toegestaan en gedeeltelijk afgewezen. Hierop heeft de Inspecteur nadere stukken ingezonden die in overeenstemming met deze beslissing zijn geschoond.

1.12.

Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] (hierna: [naam1] ) namens belanghebbende, alsmede [naam2] , [naam3] , [naam4] en [naam5] (hierna: [naam5] ) namens de Inspecteur. Van de nadere zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht op 7 mei 1998 en houdt zich bezig met het houden van deelnemingen. [naam1] is enig bestuurder van belanghebbende. Enig aandeelhouder is Stichting [naam6] . Belanghebbende houdt alle aandelen in [naam7] B.V. (hierna: [naam7] ).

2.2.

Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb over de jaren 2012 en 2013. Op haar verzoek is belanghebbende tot uiterlijk 1 januari 2015 uitstel van indiening van de aangiftes verleend. Op 30 januari 2015 heeft de Inspecteur herinneringsbrieven gestuurd en op 6 maart 2015 aanmaningsbrieven. Belanghebbende heeft geen aangiften ingediend.

2.3.

De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve met dagtekening 16 mei 2015 de aanslag Vpb 2012 vastgesteld en met dagtekening 23 mei 2015 de aanslag Vpb 2013.

2.4.

Over de periode 2005 tot en met 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. In dat onderzoek zijn [naam1] (de directeur/(uiteindelijk) grootaandeelhouder), de echtgenote van [naam1] en andere groepsmaatschappijen betrokken.

2.5.

Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn in 2014 afspraken gemaakt, welke (onder meer) zijn neergelegd in een niet door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst van 2 september 2014 (hierna: het compromis). Het compromis is per brief van 5 november 2014, gericht aan [naam7] , t.a.v. de heer [naam1] , door de Inspecteur opgezegd omdat niet aan de afspraken zou zijn voldaan.

2.6.

In het kader van het compromis is een bedrag van € 460.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Bij brief van 1 juli 2014 is door de Inspecteur op verzoek van [naam1] een toelichting gegeven over deze betaling. In deze toelichting staat dat de betaling voor een bedrag groot € 65.000 ziet op verschuldigde Vpb van belanghebbende over de jaren 2008 t/m 2010. In deze toelichting staat verder dat het compromis niet ziet op de jaren 2011 en later en dat afspraken moeten worden gemaakt over de beginbalans van 2011, waarbij het uitgangspunt de eindbalans van 2010 zal zijn. Ook staat in de toelichting dat afspraken moeten worden gemaakt over het voeren van de administratie, te weten dat deze vanaf 2011 conform de eisen van artikel 52 van de AWR dient te worden gevoerd en dat deze moet worden ingevoerd in een boekhoudpakket.

2.7.

Later is (in ieder geval) nog eens een bedrag van € 112.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Volgens belanghebbende is in totaal een bedrag van € 811.010 betaald, hetgeen de Inspecteur voor een bedrag van € 239.010 betwist.

2.8.

Ook heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij de boekhoudingen van onder andere belanghebbende en [naam7] over jaren vóór 2012 in beslag zijn genomen. Blijkens vier processen-verbaal zijn op 24 oktober 2013, 29 oktober 2013, 13 maart 2014 en daarna nogmaals op 13 maart 2014 delen van de boekhouding aan [naam7] geretourneerd. Belanghebbende heeft gesteld dat zij de vereiste aangifte over de jaren 2012 en 2013 niet kon doen, omdat niet de gehele administratie was geretourneerd.

2.9.

In het overzichtsproces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek staat het volgende:

“AH-25 Op 13 maart 2014 zijn inbeslaggenomen voorwerpen teruggegeven.”

2.10.

In het verweerschrift in hoger beroep van 23 januari 2019 heeft de Inspecteur het volgende geschreven:

3.2 “

De door de FIOD in beslag genomen stukken zijn indertijd doorgenomen, voor zover van belang gekopieerd en vervolgens geretourneerd. De claim van eiseres dat de stukken onvolledig zouden zijn teruggegeven heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd.”

2.11.

Tijdens de zitting in hoger beroep van 9 oktober 2019 heeft de Inspecteur weersproken dat niet alle in beslag genomen stukken zouden zijn teruggegeven.

2.12.

Op 20 oktober 2021 heeft [naam1] een “Afhaalbericht van terug te geven inbeslaggenomen goederen” ontvangen. Hierop heeft [naam1] de nog niet geretourneerde in beslag genomen zaken in ontvangst genomen.

2.13.

In een e-mail van [naam8] (financieel rechercheur bij de Fiod) aan [naam5] van 17 maart 2022 staat het volgende:

“Na het afronden van het strafrechtelijk onderzoek worden alle stukken die inbeslaggenomen zijn na het ondertekenen van een bewijs van ontvangst, teruggegeven. Dat is in dit onderzoek ook gebeurd.

(…)

De originele stukken van het dossier zijn naar het beslag huis gegaan. Een fotokopie van dit dossier wordt altijd aan de Rechtbank, het Functioneel Parket en aan de raadsman of raadsvrouw verstrekt. Voor zover de heer [naam1] naar deze stukken verwijst kan het niet anders zijn, dan dat hij via zijn raadman/-vrouw over deze stukken heeft kunnen beschikken.

(…)

V: Klopt het dat de in beslag genomen stukken van vóór 2012 zijn?

A: Het onderzoek heeft grotendeels betrekking gehad op de tijdvakken voor 2012, maar terzake het delict het opzettelijk niet voeren van een administratie overeenkomstig de eisen van de belastingwet, geld te periode van 2006 t/m 27 februari 2014

V: Weet je wanneer de stukken in beslag zijn genomen?

A: De doorzoeking van de woning en het bedrijfspand hebben op 23 oktober 2013 plaatsgevonden. Inbeslagenomen voorwerpen zijn op en voor 13 maart 2014 teruggegeven.”

2.14.

Bij de Kamer van Koophandel zijn jaarrekeningen gedeponeerd over de jaren 2012 en 2013. In deze jaarrekeningen wordt per 31 december 2012 een eigen vermogen van € 3.804.400 en per 31 december 2013 een eigen vermogen van € 3.920.541 gerapporteerd.

2.15.

Zowel [naam7] als belanghebbende zijn opgenomen (geweest) in de Fraude Signaleringsvoorziening (FSV).

3 Herzieningsgronden

Belanghebbende heeft voor de herziening drie gronden aangevoerd. Ten eerste heeft het Hof in de uitspraak uit het oog verloren dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. Ten tweede is eerst na de uitspraak bekend geworden dat belanghebbende is opgenomen in de FSV. De opname in de FSV brengt volgens belanghebbende mee dat de uitspraak niet in stand kan blijven. Ten derde staat thans vast dat niet de gehele in beslag genomen administratie van belanghebbende was geretourneerd, zodat van belanghebbende niet verlangd kon worden dat zij, zonder te beschikken over de gehele administratie, aangifte over de jaren 2012 en 2013 zou doen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing