Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:890, 22/825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-02-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:890, 22/825

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 februari 2024
Datum publicatie
16 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:890
Zaaknummer
22/825
Relevante informatie
Art. 3.110 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Belastbaar inkomen uit werk en woning.

Zie tussenuitspraak: ECLI:NL:GHARL:2023:8248

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer BK-ARN 22/825

uitspraakdatum: 6 februari 2024

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 april 2022, nummer AWB 21/4161, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Voor het ontstaan en de loop van het geding tot de mondelinge behandeling van de zaak door het Hof op 16 augustus 2023 verwijst het Hof naar zijn tussenuitspraak van 26 september 2023 in dit geding, nummer 22/825, ECLI:NL:GHARL:2023:8248 (hierna: de tussenuitspraak).

1.2.

In de tussenuitspraak heeft het Hof het onderzoek heropend en belanghebbende in de gelegenheid gesteld nadere informatie te verstrekken. Belanghebbende heeft nadere informatie verstrekt. De Inspecteur heeft daarop gereageerd.

1.3.

Bij brief van 17 november 2023 heeft het Hof partijen gevraagd of zij behoefte hebben aan een nadere mondelinge behandeling. Partijen hebben het Hof bericht dat het Hof uitspraak kan doen zonder nadere mondelinge behandeling.

1.4.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten en bepaald dat uitspraak zal worden gedaan.

2 Vaststaande feiten en geschil

Voor de vaststaande feiten en de omschrijving van het geschil verwijst het Hof naar de tussenuitspraak.

3 Beoordeling van het geschil

3.1.

De heropening van het onderzoek was uitsluitend gericht op het berekenen van de hoogte van de belastbare inkomsten uit eigen woning voor het jaar 2016 en het daaruit voortvloeiende belastbare inkomen uit werk en woning (box 1).

3.2.

Partijen hebben overeenstemming bereikt dat het belastbare inkomen uit werk en woning (box 1) van belanghebbende voor het jaar 2015 moet worden vastgesteld op € 30.000, voor het jaar 2016 op € 29.242 en voor het jaar 2017 op € 24.988.

3.3.

Het Hof stelt voorop dat de onderhavige procedure enkel gaat over het jaar 2016. Het Hof is daarom niet bevoegd om te beslissen over de jaren 2015 en 2017.

3.4.

Voor het jaar 2016 geldt het volgende. De aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2016, zoals die luidt na de uitspraak op bezwaar, is gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van belanghebbende van € 23.226. Nu partijen een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.242 zijn overeengekomen, betekent dit dat het Hof die aanslag zou moeten verhogen. Daartoe is de belastingrechter echter niet bevoegd.

Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

4 Griffierecht en proceskosten

5 Beslissing