Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2656, 23/2304
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:2656, 23/2304
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 april 2025
- Datum publicatie
- 9 mei 2025
- Zaaknummer
- 23/2304
- Relevante informatie
- Art. 17 Wet WOZ, Art. 22 Wet WOZ, Art. 30a Wet WOZ, Art. 40 Wet WOZ, Art. 6:22 Awb, Art. 7:12 Awb
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Waardevaststelling woning.
Uitspraak
Locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/2304
uitspraakdatum: 29 april 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2023, nummer LEE 22/1047, in het geding tussen belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen (hierna: de heffingsambtenaar).
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 54 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2020 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 280.000.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de eerder vastgestelde waarde verminderd tot € 267.000.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank
Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 16 mei 2023 het beroep ongegrond verklaard, de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 500, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 837, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop de uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2025 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. M.M. Vrolijk, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de heffingsambtenaar. Gelijktijdig en gezamenlijk met het onderhavige hoger beroep zijn met toestemming van partijen de hoger beroepen van belanghebbende en de heffingsambtenaar in de zaken met nummers BK-ARN 23/2503, 23/2504, 23/2606 en 23/2607 behandeld.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning uit 2003 met een garage. De onroerende zaak heeft een inhoud van 424 m³ en een gebruiksoppervlakte van 126 m². De perceeloppervlakte is 295 m².
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de beschikte waarde te hoog is vastgesteld, of de toezendingsplicht van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden, of het griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed in verband met de toegekende vergoeding wegens immateriële schade en of de uitspraak van de Rechtbank onvoldoende gemotiveerd is.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden waardebeschikking tot op € 243.000.
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende verklaard dat hij zijn verzoek om terugwijzing naar de Rechtbank intrekt en het Hof verzoekt de zaak zelf af te doen.