Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-07-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:4348, 23/2194 t/m 23/2196

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-07-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:4348, 23/2194 t/m 23/2196

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 juli 2025
Datum publicatie
25 juli 2025
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2025:4348
Formele relaties
Zaaknummer
23/2194 t/m 23/2196
Relevante informatie
Art. 3.92 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Terbeschikkingstellingsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

nummers BK-ARN 23/2194 tot en met 23/2196

uitspraakdatum: 15 juli 2025

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 15 mei 2023, nummers ARN 22/466 tot en met 22/468, ECLI:NL:RBGEL:2023:2738, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 150.002. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 6.291.

1.2.

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.141 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.158. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 2.784.

1.3.

Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.132 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.749. Daarbij is een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht van € 3.341.

1.4.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 27 oktober 2021 de navorderingsaanslagen en de daarmee samenhangende beschikkingen belastingrente gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft bij uitspraak van 15 mei 2023 de navorderingsaanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 139.336, de daarmee samenhangende beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 gehandhaafd, een proceskostenvergoeding toegekend van € 837 en het griffierecht van € 49 vergoed.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.7.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2025 te Arnhem. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn verschenen, bijgestaan door [naam1] en [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] en [naam4] . De zaken met de nummers 23/2182 tot en met 23/2184 en 23/2194 tot en met 23/2196 zijn gezamenlijk behandeld. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd met [de partner] (hierna: haar partner). Zij houden middellijk alle aandelen in [naam5] BV (hierna: [naam5] BV). Tot 2007 hield [naam5] BV alle aandelen in [naam6] BV (hierna: [naam6] BV). Tot 2007 was laatstgenoemde vennootschap eigenaar van de onroerende zaak [adres] te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak).

2.2.

In 2007 is de onroerende zaak overgedragen aan belanghebbende en haar partner in privé. Bovendien worden vanaf dat moment de aandelen in [naam6] BV – via Stichting Administratiekantoor [naam7 ] (hierna: de STAK) – middellijk gehouden door de vijf kinderen – destijds in de leeftijd van 15 tot 28 jaar – van belanghebbende en haar partner. Belanghebbende en haar partner zijn de bestuurders van de STAK. De kinderen hebben geen leidinggevende rol in de bedrijfsvoering van [naam6] BV.

2.3.

In de onderhavige jaren wordt de onroerende zaak door belanghebbende en haar partner (grotendeels) verhuurd aan [naam6] BV. Belanghebbende heeft de huurovereenkomsten zowel als verhuurder als huurder ondertekend. De huurprijs bedraagt € 150.000 (2013 en 2015) en € 120.000 (2014) per jaar. Een klein deel van de onroerende zaak wordt door belanghebbende en haar partner verhuurd aan [naam5] BV voor € 6.000 per jaar.

2.4.

De onroerende zaak wordt door [naam6] BV verhuurd aan derden voor feesten en evenementen. Daarbij heeft [naam5] BV het recht om voor [naam6] BV de catering te verzorgen tegen een vergoeding die een bepaald percentage bedraagt van de door [naam6] BV gerealiseerde omzet uit verhuur en catering. Alleen met toestemming van [naam5] BV kan [naam6] BV de catering door derden laten plaatsvinden tegen betaling van een vergoeding aan [naam5] BV.

2.5.

In de onderhavige jaren is bij [naam6] BV geen personeel in dienst. Voor werkzaamheden, zoals het eerste contact met gasten, offertetrajecten en facturering, wordt personeel ingehuurd van [naam5] BV. Op de facturen van [naam6] BV is het mailadres vermeld van [naam5] BV (info@ [naam5] .nl). [naam6] BV en [naam5] BV hebben sinds 2017 dezelfde website. Bij de werving van personeel door [naam5] BV wordt in de advertenties verwezen naar [naam6] BV.

2.6.

Vanaf de herstructurering in 2007 (zie 2.2) tot en met 2018, met uitzondering van 2011, heeft [naam6] BV verliezen geleden. De persoonlijke houdstermaatschappij van belanghebbende en haar partner ( [naam8] BV) heeft een zogenoemde instandhoudingsverklaring afgegeven, waarin is bepaald dat de financiële ondersteuning van [naam6] BV ook na de herstructurering zal worden voorgezet.

2.7.

Belanghebbende en haar partner hebben de onroerende zaak in 2022 overgedragen aan een derde. De bedrijfsactiviteiten van [naam6] BV zijn eveneens overgedragen aan deze derde. De huurovereenkomsten met [naam6] BV zijn beëindigd. Vanaf 2026 zal één van de kinderen de aandelen in [naam5] BV overnemen.

2.8.

Belanghebbende heeft in haar ingediende aangiften IB/PVV 2013 tot en met 2015 geen resultaat uit terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB) aangegeven.

2.9.

De Inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 in overeenstemming met de ingediende aangiften opgelegd.

2.10.

De Inspecteur heeft in 2019 een boekenonderzoek ingesteld bij verschillende vennootschappen van belanghebbende en haar partner. De bevindingen van dit onderzoek zijn aanleiding geweest tot het opleggen van de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015. Bij het vaststellen van deze navorderingsaanslagen heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat de door belanghebbende en haar partner genoten huurinkomsten ter zake van de onroerende zaak moeten worden aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.94 in verbinding met artikel 3.92 Wet IB (terbeschikkingsstellingsregeling (hierna: tbs-regeling)). De correcties zijn als volgt berekend:

(€)

2013

2014

2015

Huur

156.000

126.000

156.000

Afschrijving

- 16.250

- 16.250

- 16.250

Canon/erfpacht

- 29.937

- 31.171

-31.665

Onderhoudskosten

- 3.462

- 6.902

Financieringslasten

- 9.053

- 8.492

- 7.930

Subtotaal

100.760

66.625

93.253

Tbs-vrijstelling

- 12.091

- 7.995

- 11.190

Resultaat

88.669

58.630

82.063


Belanghebbende is voor de helft eigenaar van de onroerende zaak zodat de Inspecteur de helft van voornoemd resultaat aan haar heeft toegerekend.

2.11.

Ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat de feitelijke situatie in de onderhavige jaren nauwelijks verschilt van de situatie tot 2007 toen [naam6] BV – met daarin de onroerende zaak – nog als dochtermaatschappij van [naam5] BV werd geëxploiteerd.

2.12.

De Rechtbank heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. De Rechtbank heeft in haar uitspraak – kort gezegd – overwogen dat [naam6] BV economisch bezien geen zelfstandige betekenis heeft, dat [naam5] BV feitelijk gebruik maakt van de onroerende zaak, dat [naam6] BV niet meer dan een intermediair functie vervult en dat belanghebbende en haar partner de onroerende zaak feitelijk, direct of indirect, aan [naam5] BV ter beschikking stellen. Volgens de Rechtbank leidt dit tot de conclusie dat de onroerende zaak is aan te merken als een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel in de zin van artikel 3.92, lid 1, letter a Wet IB en dat de huurinkomsten daarom in de navorderingsaanslagen terecht als resultaat uit een werkzaamheid in aanmerking zijn genomen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 terecht zijn opgelegd.

3.2.

Belanghebbende stelt in hoger beroep dat de onroerende zaak niet ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 3.92 Wet IB, zodat geen sprake is van een resultaat uit een werkzaamheid. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.3.

Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat als belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, het resultaat uit een werkzaamheid voor ieder jaar de helft van € 4.000, ofwel € 2.000 bedraagt.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en tot vermindering van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing