Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-07-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:4429, 23/2533 t/m 23/2541
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 08-07-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:4429, 23/2533 t/m 23/2541
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 8 juli 2025
- Datum publicatie
- 25 juli 2025
- Zaaknummer
- 23/2533 t/m 23/2541
- Relevante informatie
- Art. 8:41 Awb
Inhoudsindicatie
Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht.
Uitspraak
uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2533 t/m 23/2541 uitspraakdatum: 8 juli 2025
Uitspraak van de vijfde meervoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 20 juni 2023, nummers UTR 21/2335, 21/2338, 21/2340, 21/2343, 21/2345, 21/2346, 21/2348 t/m
21/2350, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar).
1 Ontstaan en loop van het geding
Het hogerberoepschrift is op 10 juli 2023 ontvangen ter griffie van het Hof.
Bij brief van 23 mei 2024, gericht aan het bij het Hof bekende adres van mr. D.A.N. Bartels (hierna: de gemachtigde), heeft de griffier gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548. In deze brief is meegedeeld dat het bedrag binnen vier weken na dagtekening van de brief moet zijn bijgeschreven op de in de brief vermelde bankrekening en dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven het hoger beroep niet- ontvankelijk kan worden verklaard.
Bij aangetekende brief van 21 juni 2024 gericht aan het bij het Hof bekende adres van de gemachtigde heeft de griffier nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548. Ook in deze brief is meegedeeld dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven op de in de brief vermelde bankrekening, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De hiervoor bedoelde brieven zijn niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de aangetekende brief van 21 juni 2024 op 25 juni 2024 is afgehaald bij een PostNL-punt en dat voor ontvangst is getekend.
Bij brief van 11 juni 2024 heeft de gemachtigde een gestandaardiseerd beroep op betalingsonmacht gedaan. Gelet op eerdere ervaringen met dergelijke (ongefundeerde) beroepen van deze gemachtigde, heeft het Hof bij brief van 1 april 2022 aan de gemachtigde medegedeeld dat een beroep op betalingsonmacht voortaan niet in behandeling wordt genomen, tenzij het met gebruik van de bij die brief gevoegde formulier wordt gedaan of het beroep de daarin gevraagde informatie bevat, op basis waarvan het beroep inhoudelijk kan worden beoordeeld. De brief van 11 juni 2024 is niet voorzien van een ingevuld formulier dat daartoe aan de gemachtigde is verstrekt. Evenmin is de in het formulier gevraagde informatie
anderszins aangeleverd. Het Hof heeft het beroep op betalingsonmacht daarom niet in behandeling genomen.
Het griffierecht is niet betaald.
De onderhavige zaken zijn gaan behoren tot een cluster van zaken waarin de gemachtigde voor verschillende belanghebbenden optreedt, telkens met de heffingsambtenaar als wederpartij. Voor het verloop van de behandeling van dit cluster verwijst het Hof naar de uitspraak van 24 juni 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3894.
In het kader van die clustergewijze behandeling is aan de gemachtigde bij brief van 15 januari 2025 een lijst verstrekt met zaken waarin het griffierecht niet is betaald. De onderhavige zaken staan op die lijst. De gemachtigde is daarbij in de gelegenheid gesteld om deze lijst op juistheid te controleren en daarop schriftelijk te reageren. De gemachtigde heeft niet gereageerd.
Het onderzoek ter zitting in dit cluster heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde namens belanghebbende en [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Aan het eind van die zitting is het onderzoek gesloten in de zaken waarin het griffierecht in hoger beroep niet is betaald. Het proces-verbaal van die zitting is aan partijen toegezonden.
2 Beoordeling door het Hof
Het verschuldigde griffierecht is niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven op de bankrekening die is vermeld in de brief van de griffier.
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest.
Dit betekent dat het hoger beroep volgens artikel 8:108, eerste lid, in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Gelet op de datum van binnenkomst van het hogerberoepschrift is de redelijke termijn in hoger beroep niet overschreden, zodat het verzoek om vergoeding van immateriële schade moet worden afgewezen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
3 Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.