Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5897, 23/2490
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-09-2025, ECLI:NL:GHARL:2025:5897, 23/2490
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 september 2025
- Datum publicatie
- 3 oktober 2025
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2025:5897
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2023:4546, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/2490
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Aanmerkelijk belang. Doorschuiffaciliteit. Liquide middelen en effecten. Ondernemingsvermogen?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2490
uitspraakdatum: 23 september 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Particulieren/kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
en het voorwaardelijk incidentele hoger beroep van
de erven van [erflaatster] te [woonplaats] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 juni 2023, nummer ARN 21/3011,
in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbenden is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.648, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 23.396.859 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 125.094. Tevens is bij beschikking € 38.994 aan belastingrente in rekening gebracht.
Op het bezwaarschrift van belanghebbenden heeft de Inspecteur bij uitspraak het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.648, naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 10.914.700, en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 125.094. De beschikking belastingrente is verminderd tot € 18.191.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 30 juni 2023 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een bedrag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.648, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 355.645 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 125.094, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbenden en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht vergoedt.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend. Bij hun verweerschriften hebben belanghebbenden voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft dat voorwaardelijk incidenteel hoger beroep beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2025 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. drs. B.B.A. de Kroon, als de gemachtigde van belanghebbenden, [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] , alsmede drs. [naam5] , [naam6] , mr. [naam7] , mr. [naam8] mr. [naam9] namens de Inspecteur. De zaak van belanghebbenden is met toestemming van partijen gelijktijdig en gezamenlijk behandeld met de zaken BK-ARN 23/2491, BK-ARN 23/2493 en BK-ARN 23/2497.
Partijen hebben een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Op 22 maart 2016 is mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Haar erfgenamen zijn haar twee kinderen, [naam11] en [naam16] . Daarnaast zijn haar kleinkinderen benoemd als legataris in haar nalatenschap.
Tot de nalatenschap van erflaatster behoorde ten tijde van haar overlijden een aandelenbelang van 37,56% in Houdstermaatschappij [naam4] B.V. (hierna: de holding). De holding hield een 100% aandelenbelang in de [naam17] (hierna: [naam17] ), die op haar beurt weer diverse deelnemingen in binnen- en buitenland hield.
Tot het moment van overlijden van erflaatster had de holding 16 aandeelhouders, te weten erflaatster en haar afstammelingen en andere familieleden, waarvan één uit de tweede generatie en 15 uit de derde en vierde generatie. Het maatschappelijk kapitaal van de holding bedraagt ultimo 2015 € 1.500.000. Het is verdeeld in 510.000 aandelen A, 330.000 aandelen B, 330.000 aandelen C en 330.000 aandelen D, elk groot € 1.
Ultimo 2015 zijn geplaatst en volgestort: 136.052 aandelen A ( de [erflaatster] -tak), 70.512 aandelen B ( [naam4] -tak), 79.100 aandelen C ( [naam4] - [naam4] -tak) en 74.128 aandelen D ( [naam4] -tak).
De directie van de holding bestaat ten tijde van het overlijden van erflaatster uit een zestal leden van de familie [naam4] .
De directie van [naam17] wordt gevormd door een extern bestuur, bestaande uit drie niet-familieleden.
De Raad van Commissarissen van [naam17] bestaat uit drie leden, waarvan één familielid en twee niet-familieleden, waarbij het familielid geen vetorecht heeft.
Eind 2015 stond op de balans van de holding een bedrag van € 30.507.864 aan liquide middelen en € 12.200.823 aan effecten, in totaal € 42.708.687. Dit bedrag is het resultaat van de sinds haar oprichting in 1999 aan de holding door [naam17] uitgekeerde dividenden, vermeerderd met de daarop behaalde rendementen, onder aftrek van de bedragen die zijn uitgekeerd aan de aandeelhouders, kosten die zijn gemaakt voor de holding en bijdragen aan [naam18] . Tot 5 september 2017 zijn de bij de holding aanwezige effecten en liquide middelen, met uitzondering van de jaren 2012 en 2014, alleen maar gegroeid. In 2012 zijn de liquide middelen afgenomen vanwege de wereldwijde afname van de beurskoersen. In 2014 zijn de liquiditeiten afgenomen vanwege de uitkoop van een minderheidsaandeelhouder. Het vermogen van de holding is niet - in de vorm van een lening of kapitaalverstrekking - aangewend voor aanschaf, onderhoud of verbetering ten behoeve van de onderneming van ( [naam17] en) haar de deelnemingen. Wel zijn regelmatig dividenden uitgekeerd aan de aandeelhouders en in 2014 is een minderheidsaandeelhouder uitgekocht.
Op de (geconsolideerde) balans van [naam17] stond ultimo 2015 een bedrag aan liquide middelen van € 36.765.000.
In oktober 2016 is namens erflaatster een aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 ingediend. Ten aanzien van het aandelenbelang in de holding is een overdrachtsprijs van € 82.171.701 aangegeven en een fiscale verkrijgingsprijs van € 135.148. Daarbij is een verzoek gedaan om toepassing van de doorschuiffaciliteit van artikel 4.17a van de Wet IB 2001.
Op 5 september 2017 heeft de holding aandelen ingekocht van [naam16] (één van de erfgenamen) en haar twee kinderen. De holding heeft hiervoor € 48.000.000 betaald aan de aandeelhouders en de ingekochte aandelen vervolgens ingetrokken. Deze aandelen vertegenwoordigden een belang van circa 19% in de holding en betreffen 68.026 aandelen. Van de ingekochte aandelen zijn totaal 67.574 aandelen door mevrouw [naam16] en haar kinderen van erflaatster geërfd. 452 aandelen waren reeds voor het overlijden van erflaatster in bezit bij de [naam19] . Ultimo 2017 bedroegen de liquide middelen in de holding circa € 500.000 en de effecten € 1.500.000.
Met dagtekening 29 november 2019 heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 opgelegd. Hierbij is de Inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte.
Belanghebbenden hebben hangende de bezwaarprocedure door een externe deskundige een inkoopmodel laten ontwikkelen waarmee is getracht in redelijkheid te benaderen welk bedrag aan liquiditeiten gereserveerd zou mogen worden voor het inkopen van aandelen.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is de hoogte van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de liquide middelen en effecten voor een totaal van € 42.708.687, die op het tijdstip van overlijden van erflaatster aanwezig waren in de holding, tot het ondernemingsvermogen behoren in de zin van art. 4.17a van de Wet IB 2001.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en subsidiair – in haar voorwaardelijk incidenteel beroep – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.