Home

Gerechtshof Arnhem, 28-06-1996, AA4686, 94/1210

Gerechtshof Arnhem, 28-06-1996, AA4686, 94/1210

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
28 juni 1996
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:1996:AA4686
Zaaknummer
94/1210

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

G E R E C H T S H O F

A R N H E M

BELASTINGKAMER

Nr. 94/1210

Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer;

Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 15 juli 1994 en gericht tegen de uitspraak d.d. 9 juni 1994 van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1991 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting;

Gezien de overige stukken, waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden, de door partijen overgelegde notities van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, en het proces-verbaal van be-ëdiging en verhoor van de getuige *A, werkzaam bij de gemeente *Z, van welk proces-verbaal een afschrift aan deze uitspraak is gehecht;

Gehoord ter zitting van 20 december 1995 te Arnhem

*B en C, alsmede de inspecteur voornoemd;

Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep de voormelde aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van f * met inachtneming van een belastingvrije som van f * en f * aan desinvesteringsbetalingen, is gehandhaafd;

Overwegende, dat belanghebbende naar het hof verstaat in beroep vermindering van de aanslag verzoekt primair tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 56,--, subsidiair tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 312.294,-- met toepassing van het bijzondere tarief van 45 percent op een bedrag van f 312.238,--, meer subsidiair tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 356.556,-- met toepassing van voormeld bijzonder tarief op een bedrag van f 356.500,--, en nog meer subsidiair tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 312.294,--, in alle gevallen met inachtneming van dezelfde belastingvrije som en van f 954,-- aan desinvesteringsbetalingen, terwijl de inspecteur nader concludeert tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, berekend overeenkomstig de nog meer subsidiaire stellingname van belanghebbende, met inachtneming van dezelfde belastingvrije som en hetzelfde bedrag aan desinvesteringsbetalingen;

Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt:

1.1. Belanghebbende, die in 1951 is geboren, exploiteert een varkensbedrijf. In 1977 heeft hij het bedrijf van zijn vader overgenomen.

1.2. Het bedrijf bestond uit een boerderij-woning, varkensschuren en andere opstallen. Inclusief het agrarisch bouwperceel (circa 55 are) beliep de oppervlakte van de grond 3.10.10 ha. Het perceel is gelegen aan de zuid-oost-rand van *Z, dicht tegen de bebouwde kom in het gebied genaamd *Q.

1.3. Op 14 juni 1991 verkocht belanghebbende 2 ha en 55 are landbouwgrond voor een prijs van f 25,-- per vierkante meter, totaal f 637.500,--, aan het in *Z gevestigde aannemingsbedrijf *D B.V.

1.4. In de ter zake van de verkoop opgemaakt notari-ële akte

d.d. 6 september 1991 is in artikel 7 bepaald, dat *D B.V. het eerste recht van koop heeft van het door belanghebbende behouden deel van het perceel.

1.5. In artikel 19 van de op 25 juni 1991 getekende koopakte is bepaald, dat belanghebbende het verkochte om niet mag gebruiken tot uiterlijk 1 januari 1996, onder - onder meer - de voorwaarde dat belanghebbende het gebruik zal be-ëindigen binnen twee maanden na schriftelijke aanzegging daartoe door *D B.V..

1.6. In de aangifte voor het onderhavige jaar heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld, dat het met de verkoop van de grond behaalde voordeel vrijgestelde winst betrof als bedoeld in de artikelen 8, lid 1, onder b en 70 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de wet).

1.7. De inspecteur, die van mening is dat sprake is van belaste bestemmingswijzigingswinst heeft het bij de verkoop behaalde voordeel als volgt berekend:

verkoop landbouwgrond f 637.000,--

af: waarde in het economische

verkeer bij agrarische

bestemming " 102.000,--

transporteren f 535.000,--

transport f 535.000,--

af: beschikking ex artikel 70 van de wet:

waarde in het economische

verkeer per 31 maart 1986 f 255.000,--

waarde in het economische

verkeer bij agrarische be-

stemming op 31 maart 1986 " 76.500,--

" 178.500,--

belaste bestemmingswijzigingswinst f 356.500,--.

1.8. Omtrent de ligging van het gebied *Q en de plannen van de gemeente *Z met betrekking tot dit gebied is op 7 februari 1996 door de door deze kamer van het hof aangewezen raadsheer-commissaris gehoord als getuige, *A, projectmanager bij de gemeente *Z.

Het proces-verbaal van be-ëdiging en verhoor van de getuige is aan deze uitspraak gehecht.

1.9. Aan het eind van het verhoor van de getuige hebben partijen uitdrukkelijk verklaard geen behoefte te hebben aan een nadere mondelinge behandeling van de zaak.

1.10. Belanghebbende heeft in 1992 3.66.29 ha weiland gekocht teneinde de bestaande onderneming te kunnen voortzetten. Belanghebbende verzoekt de in 1991 behaalde boekwinst, voor zover daarop de landbouwvrijstelling niet van toepassing mocht zijn, tot een bedrag van f 44.262,-- te mogen reserveren op de voet van artikel 14 van de Wet.

Ter zitting heeft de inspecteur alsnog ingestemd met de vorming van een vervangingsreserve ter zake. In de nadere visie van de inspecteur moet het belastbare inkomen als volgt worden berekend:

inkomen aangifte f 56,--

bij: bestemmingswijzigingswinst " 356.500,--

af: vervangingsreserve -/- " 44.262,--

belastbaar inkomen f 312.294,--;

Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil nog de vragen betreft

1. of het met de verkoop van de grond behaalde voordeel valt onder de landbouwvrijstelling van artikel 8, lid 1, onder b, van de wet, en, zo niet

2. of op dit voordeel het bijzondere tarief van artikel 57, lid 1, onderdeel a, en lid 2, van de Wet van toepassing is;

Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd:

Door de inspecteur:

2.1. Voor de beantwoording van de vraag of de verkochte grond waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van het landbouwbedrijf zal worden aangewend, mag het subjectieve inzicht van de koper ook worden meegerekend.

2.2. Hij heeft vernomen dat de gemeente *Z in *Q in 1994 ongeveer 6 ha grond heeft gekocht voor f 25,-- à f 30,-- per m²;

Overwegende omtrent het geschil:

3.1. Ingevolge artikel 8, lid 1, onder b, van de wet - voor zover hier van belang - behoren tot de winst niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeverandering van gronden, behoudens voor zover die verandering verband houdt met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend.

3.2. Uit de parlementaire geschiedenis van deze wetsbepaling leidt het hof af, dat naar objectieve maatstaven moet worden beoordeeld of ten tijde van de vervreemding van landbouwgrond de verwachting bestond dat de grond nog meer dan zes jaren in het landbouwbedrijf van belanghebbende zou worden gebruikt.

3.3. Dat deze beoordeling naar objectieve maatstaven dient te geschieden brengt mee, dat niet alleen de kennis of de verwachting van belanghebbende ten tijde van de vervreemding maatgevend is.

3.4. De getuige, de heer *A, heeft onder meer verklaard

- dat *Q deel uitmaakte van het Structuurplan van de gemeente *Z en het daarin met andere gebieden was aangeduid als woongebied,

- dat deze gebieden vóór het jaar 2000 zouden worden bebouwd en dat in het Structuurplan geen exacte volgorde was aangegeven van bebouwing van de verschillende in dat plan genoemde gebieden,

- dat medio 1991 de gemeente *Z aan een extern bureau opdracht heeft gegeven voor een haalbaarheidsstudie voor *Q en dat dit bij insiders bekend was,

- dat de *D B.V. stamt uit een bouwfamilie uit *Z die thuis is in de bouwwereld en kennis heeft van de ontwikkelingen in *Z,

- dat de haalbaarheidsstudie eind 1991 gereed was, maar de rapportage onder de maat was,

- dat toen opnieuw een afweging is gemaakt, waarbij bleek dat in andere in het Structuurplan genoemde gebieden méér woningen konden worden gebouwd dan aanvankelijk werd gedacht,

- dat eind 1991 begin 1992 door het college van burgemeester en wethouders van *Z mede uit strategische overwegingen is besloten *Q voorshands te laten liggen en via de pers bekend te maken dat de gemeente niet van plan was zich door aankopen door projectontwikkelaars te laten be-ïnvloeden,

- dat inmiddels vanaf 1991 in de andere gebieden met de bouw van woningen is begonnen,

- dat de gemeente in 1996 weer naar *Q gaat kijken met de bedoeling er in 1998 te kunnen gaan bouwen,

- dat het, in 1996, niet re-ëel is te verwachten dat in *Q vóór 1 juli 1997 wordt gebouwd, en

- dat indien de in 1991 uitgevoerde haalbaarheidsstudie voor *Q gunstig had uitgepakt de gemeente *Q waarschijnlijk eerder, wellicht al in 1992, in ontwikkeling had genomen.

3.5. Deze verklaring door de getuige, welke door partijen niet is betwist, leidt het hof tot het oordeel dat ten tijde van de verkoop van de landbouwgrond kon worden verwacht dat de grond waarschijnlijk binnenkort buiten de uitoefening van het landbouwbedrijf zou worden aangewend.

3.6. Dat uiteindelijk blijkt, dat *Q niet binnen zes jaar na het tijdstip van de vervreemding van de grond is bebouwd, doet aan het voorgaande niet af. De staatssecretaris van Financi-ën heeft in zijn mededeling van 21 juni 1990, nr. DB 89/821, V-N 1990, blz. 3628, in zijn antwoord op vraag 6 niet een rechtens bescherming verdienend vertrouwen gewekt dat de Belastingdienst hieromtrent een soepeler standpunt zou innemen.

3.7. De inspecteur heeft mitsdien terecht het bedrag van f 356.500,-- als bestemmingswijzigingswinst tot de winst van de door belanghebbende gedreven onderneming gerekend.

3.8. Voor de door belanghebbende subsidiair bepleite toepassing van het bijzondere tarief vindt het hof geen aanleiding.

Belanghebbende maakt geenszins aannemelijk dat de verkoop in juni 1990 aan een bouwonderneming is geschied in het zicht of ter voorkoming van onteigening. Ook de verklaring van de getuige *A levert geen ondersteuning op voor belanghebbendes desbetreffende stellingen. Het hof merkt nog op dat, gezien de vaststaande feiten, geen sprake was van (gedeeltelijke) staking van de onderneming of van verkoop van een zelfstandig deel van de onderneming.

3.9. Het beroep van belanghebbende is, gelet op het vermelde onder 1.10. hiervóór, gedeeltelijk gegrond.

3.10. Het hof berekent belanghebbendes proceskosten op 3 × f 710,-- × 1,5, is f 3.195,--. He hof hanteert als wegingsfactor 1,5 omdat het betwiste bedrag van de belasting voor wat betreft het onderdeel van het geschil waarop belanghebbende (geheel) in het gelijk is gesteld, minder dan f 50.000,-- beloopt en belanghebbende op de overige onderdelen van het geschil geheel in het ongelijk is gesteld;

Recht doende:

Vernietigt de uitspraak waarvan beroep;

Vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van f 312.294,-- met inachtneming van een belastingvrije som van f 4.660,-- en van f 954,-- aan desinvesteringsbetalingen;

Veroordeelt de Staat der Nederlanden aan belanghebbende f 3.195,-- aan proceskosten te vergoeden;

Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van f 75,-- te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. Matthijssen, raadsheer, als voorzitter, mr. Röben en prof. dr. Zwemmer, raadsheren, en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 1996 in tegenwoordigheid van mr. Weenink als griffier.

(G.A. Weenink) (T.J. Matthijssen)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 juni 1996.

[Zie ook arrest HR nummer 32480 (red.)]