Gerechtshof Arnhem, 07-03-2000, AA6326, 99-01493
Gerechtshof Arnhem, 07-03-2000, AA6326, 99-01493
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem
- Datum uitspraak
- 7 maart 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHARN:2000:AA6326
- Zaaknummer
- 99-01493
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
HR
Gerechtshof Arnhem
Vijfde enkelvoudige belastingkamer
nr. 99/1493
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
ambtenaar : Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
soort belasting : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 1995
mondelinge behandeling : op 22 februari 2000 te Arnhem door mr Röben, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden, als griffier
waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur
gronden:
1. Belanghebbende heeft in de periode van 26 maart tot en met 14 juli 1995 in firmaverband met zijn zwager een benzinestation gedreven. De door belanghebbende in deze periode genoten winst bedraagt ƒ 34.350,-.
2. De belanghebbende die vraagt om toepassing van de zelfstandigenaftrek (en daaraan gekoppeld de startersaftrek) moet het bewijs leveren dat hij in het desbetreffende jaar voor ten minste 1225 uren tijd heeft besteed aan het (mede) voor zijn rekening feitelijk drijven van een onderneming.
3. In genoemde periode van 17 weken is het benzinestation (17 × 88) 1496 uren geopend geweest. In de regel was er één persoon aanwezig. Met de Inspecteur acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende aanzienlijk meer uren in de onderneming heeft gewerkt dan de zwager van belanghebbende. Belanghebbende heeft daarvoor overigens ook geen argumenten aangedragen. Zonder nadere onderbouwing acht het Hof evenmin aannemelijk dat belanghebbende ter zake van de onderneming 300 uren heeft gespendeerd aan overleg met de boekhouder.
4. In het vertoogschrift heeft de Inspecteur gesteld dat het bedrag van ƒ 34.350,- behoort tot de normale jaarwinst en dat van enige eindafrekening, bijvoorbeeld over stille reserves, niets is gebleken. Belanghebbende heeft in beroep geen stukken of een jaarrekening overgelegd dan wel een steekhoudend ander argument verstrekt, op grond waarvan het Hof tot een andersluidende conclusie zou behoren te komen. De Inspecteur heeft mitsdien terecht toepassing van de vrijstelling wegens stakingswinst geweigerd.
5. Belanghebbende genoot in het onderhavige jaar een uitkering van de sociale dienst van ƒ 12.263,-. De Inspecteur heeft, omdat belanghebbende niet in zijn bestand van belastingplichtigen was beschreven aan belanghebbende geen aangiftebiljet doen toekomen. Belanghebbende heeft, hoewel hij voormelde winst uit onderneming genoot, daarvan geen aangifte gedaan. In verband met het vorenstaande heeft de Inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag vastgesteld met een verhoging van de nagevorderde belasting van, na kwijtschelding, 50%.
6. Gelet op het bedrag van het verzwegen inkomen moet worden geconcludeerd dat sprake is van het opzettelijk niet doen van een juiste aangifte. De Inspecteur heeft niet gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur door de in de navorderingsaanslag begrepen verhoging niet verder kwijt te schelden dan tot op 50 percent. Van de zijde van belanghebbende zijn niet voldoende duidelijke argumenten aangedragen op grond waarvan de verhoging tot een lager bedrag zou behoren te worden vastgesteld.
slotsom:
Het beroep van belanghebbende is niet gegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2000 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden, als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A.M.W. van der Waerden) (J.B.H. Röben)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 maart 2000
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor de belanghebbende ¦ 150,-.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd.