Home

Gerechtshof Arnhem, 26-10-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BW2392 AR5327, 03-01176

Gerechtshof Arnhem, 26-10-2004, ECLI:NL:GHARN:2004:BW2392 AR5327, 03-01176

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
26 oktober 2004
Datum publicatie
10 november 2004
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2004:AR5327
Formele relaties
Zaaknummer
03-01176
Relevante informatie
Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 16

Inhoudsindicatie

Wet WOZ.

Een op het dak van een flatgebouw gemonteerde zendinstallatie voor mobiele telecommunicatiediensten vormt een onroerende zaak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01176

U i t s p r a a k

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling Belastingen en Verzekeringen van de gemeente Hengelo (hierna: de Ambtenaar) betreffende na te melden beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van het object “Antenne GSM” op de [a-flat] aan de [b-weg 1 te Q] voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 39.932 (ƒ 88.000).

1.2. Deze vastgestelde waarde is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij de bestreden uitspraak verminderd tot € 20.000.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof.

De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft vervolgens gerepliceerd, de Ambtenaar gedupliceerd.

1.4. Op 10 en op 17 september 2004 heeft belanghebbende nog nader schriftelijke stukken ingediend bij het Hof. Hiervan zijn afschriften verzonden aan de Ambtenaar.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof op 22 september 2004 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: [belanghebbendes gemachtigden, alsmede de Ambtenaar]. Zowel belanghebbende als de Ambtenaar heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is een aanbieder van diensten op het terrein van mobiele telecommunicatie in Nederland. In verband met haar bedrijfsvoering heeft zij op het dak van het flatgebouw, genaamd de [a-flat], aan de [b-weg 1 te Q] een zendinstallatie doen plaatsen. Daartoe heeft belanghebbende met de eigenaar van het flatgebouw een huurovereenkomst gesloten voor de duur van 15 jaren met een stilzwijgende verlenging van (telkens) 5 jaren. De [a-flat] kan, voor wat betreft het plaatsen van zendinstallaties ten behoeve van telecommunicatie, als een A-locatie worden aangemerkt.

2.2. De zendinstallatie maakt onderdeel uit van een landelijk dekkend netwerk ten behoeve van de door belanghebbende verleende diensten.

De onderwerpelijke zendinstallatie bestaat uit de volgende onderdelen: (1) een BTS-kast, (2) een antennesysteem en (3) kabels. De zendinstallatie is vervaardigd van duurzame materialen.

2.3. De BTS-kast, waarin zich technische apparatuur bevindt zoals onder meer zend- en ontvangstapparatuur (printplaten), is geplaatst op een constructie van metalen balken. Deze balken zijn door middel van metalen moeren en bouten bevestigd aan vier poeren. Deze poeren zijn aangebracht op het dak van de [a-flat] en zijn, evenals het dak, afgewerkt met bitumen.

2.4. Het antennesysteem bestaat uit twee antennes en drie schotels, die met klampen en haken aan stangen zijn bevestigd. Deze stangen zijn met metalen moeren en bouten aan de liftopbouw (op het dak) bevestigd.

2.5. De kabels verbinden de antennes met de BTS-kast. De kabels liggen in een kabelgoot welke op tegels rust.

2.6. De Ambtenaar heeft, zich op het standpunt stellend dat de zendinstallatie een onroerende zaak – en een afzonderlijk object in de zin van artikel 16, aanhef en onderdeel c, van de Wet WOZ – vormt, ten aanzien van belanghebbende de waarde van de zendinstallatie (in de bezwaarfase nader) vastgesteld op € 20.000.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is enkel in geschil het antwoord op de vraag of de zendinstallatie - zoals belanghebbende bepleit - een roerende zaak vormt dan wel - gelijk de Ambtenaar verdedigt - een onroerende zaak.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Daaraan hebben zij ter zitting nog toegevoegd hetgeen is vermeld in het – aan deze uitspraak gehechte – proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en – kennelijk – van de onderwerpelijke beschikking.

3.4 De Ambtenaar concludeert daarentegen tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet WOZ geldt deze wet – voorzover hier van belang – bij de bepaling en de vaststelling van de waarde van in Nederland gelegen onroerende zaken.

4.2. Voor de uitleg van het in de Wet WOZ gehanteerde begrip “onroerende zaak” dient te worden aangeknoopt bij de definiëring van dat begrip in het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

4.3. Ingevolge artikel 3:3, eerste lid, van het BW zijn onroerend – voorzover in dezen van belang – de werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.

4.4. Op grond van de hiervóór in de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 vermelde feiten, in hun onderlinge verband en in het licht van de tot de stukken van het geding behorende foto’s van genoemde onderdelen van de zendinstallatie beschouwd, is het Hof van oordeel dat de zendinstallatie – zijnde een werk – door vereniging met het flatgebouw duurzaam met de grond is verenigd.

4.5. Alsdan is, anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, voor de beantwoording van de vraag of de zendinstallatie onroerend is niet van belang of deze naar aard en inrichting is bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven.

4.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat de zendinstallatie onroerend is. Nu niet in geschil is dat de zendinstallatie als een afzonderlijk object in de zin van de Wet WOZ moet worden aangemerkt, kon de Ambtenaar de onderwerpelijke beschikking nemen. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 26 oktober 2004 te Arnhem door prof. mr. dr. Monsma, voorzitter, mr. Kooijmans en mr. Den Ouden, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Gankema als griffier.

(J.J. Gankema) ( J.A. Monsma)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 26 oktober 2004

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Het door een belanghebbende betaalde griffierecht voor de vervanging van een mondelinge uitspraak in een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.