Home

Gerechtshof Arnhem, 08-07-2005, AU1967, 03-02416

Gerechtshof Arnhem, 08-07-2005, AU1967, 03-02416

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
8 juli 2005
Datum publicatie
5 september 2005
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AU1967
Formele relaties
Zaaknummer
03-02416
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 5.22, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.101

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Het recht op netto-inkomsten uit een Amerikaans trustvermogen vormt Box III-inkomen.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

eerste meervoudige belastingkamer

nummer 03/02416

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is met betrekking tot het jaar 2001 een aanslag opgelegd, genummerd H.16 en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 203.420 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.871. Er is voorts een bedrag aan heffingsrente berekend van € 3.283.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Tot de stukken van het geding behoren voorts het verweerschrift, de conclusie van repliek alsmede een door belanghebbendes gemachtigde voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingezonden nader stuk, elk met de daarin genoemde bijlagen.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 27 mei 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s moet als hier ingelast worden aangemerkt.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is van Nederlandse nationaliteit en is in november 1988 geëmigreerd naar de Verenigde Staten van Amerika (USA) alwaar zij is gehuwd – voor beiden in tweede echt – met A. Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren. Laatstgenoemde is in 1953 uit Nederland naar de USA geëmigreerd en heeft nadien de Amerikaanse nationaliteit aangenomen. Beiden hebben uit hun eerste huwelijk kinderen, die van belanghebbende wonen alle in Nederland, die van A in de USA.

2.2. A heeft in februari 1988 de “A Living Trust” ingesteld.

2.3. Deze is met dagtekening 17 december 1992 vervangen door “The A Living Trust Restatement”(de Trustakte). A heeft zichzelf tot trustee aangewezen bij in leven zijn. Voor het geval hij niet in staat zal zijn als trustee te fungeren, heeft hij een zekere B als trustee aangewezen en als diens vervanger “C Bank & Trust”(artikel 2).

Na zijn (A’s) dood zal de trust onherroepelijk zijn.

Het onder Trust gestelde vermogen is vermeld in een – niet tot de stukken behorende – bijlage bij de Trustakte.

In artikel 5 van de Trustakte zijn de bij leven van A voorziene uitkeringen omschreven:

“During my lifetime, the Trustee shall pay to me the entire net income of the Trust Estate. If the Trustee considers the net income of the Trust Estate insufficient, the Trustee shall pay to me as much of the principal als the Trustee considers necessary for my proper health, support, maintenance and comfort.”

Artikel 6 aanhef en onderdeel 5 bepaalt onder meer:

“DISTRIBUTIONS FOLLOWING DEATH

Upon my death, the Trustee shall distribute the Trust Estate on the following terms:

6.5. Certain Assets to wife in Trust (Article 7).

I give to my Trustee, as the qualified Trust, for the benefit of my wife, the following property:

(a) Cash. One million six hundred thousand dollars ($ 1.6 million) in cash.

(b) Real Estate. Certain real property, consisting of approximately 42 acres, located in Q (US), including the parcel of approximately 26 acres on which my personal residence is located; and the parcels of approximately 10 acres and approximately 6 acres, more particulary described at Exhibit B, which is attached hereto and incorporated herein by reference.

(c) Corporation. All of my common stock in D Inc., a California corporation, and any loans outstanding from me or this trust to such corporation as of the date of my death.

The Qualified Trust shall be held, administered and distributed as set forth below in Article 7. I intend for the Qualified Trust to be tax exempt under the marital deduction, for federal estate tax purposes.”

Artikel 7 houdt onder meer in:

“QUALIFIED TRUST FOR WIFE

The Qualified Trust established for my wife shall be administered in accordance with this Article 7.

7.1 Introduction: Marital Deduction Trust.

This trust is intended to qualify for the marital deduction under the federal estate tax laws, and shall be interpreted in accordance with that fundamental goal. In addition, since my wife is not presently a United States citizen, the Qualified Trust shall also be established to qualify as a Qualified Domestic Trust under the special estate tax laws applicable to the marital deduction for foreign citizens.

7.2 Income to wife.

The Trustee shall pay to my wife the entire net income of the Qualified Trust. If the Trustee considers the net income to be insufficient, then the Trustee may, from time to time, pay to my wife such sums of principal as the Trustee considers necessary for her health, support and maintenance.

7.3 Principal To Children’s Trust on Death of Wife.

On the death of my wife, the Trustee shall distribute the remaining principal of the Qualified Trust to my children, in equal shares. Any undistributed net income shall first be distributed to my wife’s first estate, as required by law.

(...)

7.4 Conversion to Income Producing Property.

My wife shall have the right to require the Trustee to convert property to income producing property, to ensure that the trust qualifies for the marital deduction under estate tax laws.”

Artikel 9 bepaalt:

“TAXES

I expect that the Qualified Trust, which is established for the primary benefit of my wife, will be exempt from estate and inheritance taxes. No estate or inheritance taxes shall be charged against the Qualified Trust on my death. However, some estate taxes may be due if any principal is distributed from the Qualified Trust to my wife, under the estate tax rules applicable to a wife who is a foreign citizen. Such estate taxes, relating to a distribution of principal to my wife from the Qualified Trust, shall be charged against my wife.

All estate and inheritance taxes attributable to my estate shall be charged against the balance of my estate. I realize that this will have the effect of requiring that taxes be paid out of the share of my estate going to my children.”

In artikel 10 is onder meer bepaald:

“b. Payment Procedures. The Trustee shall make all mandatory income payments at convenient intervals, at least quarterly. The Trustee may make payments for the benefit of a particular beneficiary (making payments directly to third parties to pay bills, for example), rather than actually making payments directly to the beneficiary.

c. Discretionary Decisions. In making any discretionary payments of income or principal to or for a beneficiary, the Trustee may take into consideration, to the extent the Trustee considers advisable, any income or other resources of that beneficiary, which is known to the Trustee and which is reasonably available.”.

2.4. Met dagtekening 31 januari 1996 verhoogt A het in artikel 6, onderdeel 5, letter A genoemde bedrag van $ 1.600.000 in $ 2.240.000.

A is op 1 januari 1998 overleden.

Belanghebbende is begin 2001 metterwoon naar Nederland teruggekeerd.

2.5. De waarde van het Trustvermogen beloopt per 1 januari respectievelijk per ultimo 2001 € 5.382.832 ($ 5.072.134) en € 5.627.401 ($ 4.962.216). De gemiddelde waarde over het jaar 2001 bedraagt € 5.505.116 ($ 5.015.803).

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar uit het trustvermogen aan inkomen ontvangen € 190.268 ($ 170.445,70).

2.6. Belanghebbende heeft haar inkomsten uit het trustvermogen in haar aangifte over het onderhavige jaar aangemerkt als inkomsten uit box 3 (artikel 5.22 van de Wet inkomstenbelasting 2001 [hierna: de Wet] juncto artikel 5.2 en 5.3, lid 2 letter f van de Wet) en berekend op de voet van de artikelen 18 en 19 van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 op 4% van (44% van € 5.505.116) = € 96.890.

2.7. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de onderhavige inkomsten aangemerkt als een aangewezen periodieke uitkering als bedoeld in artikel 3.101, lid 1, letter c van de Wet en dientengevolge een bedrag van

€ 190.268 gerekend tot belanghebbendes inkomsten uit box 1.

2.8. De hiervoor genoemde bedragen en berekeningen zijn als zodanig tussen partijen niet in geschil.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is tussen partijen het antwoord op de vraag of belanghebbendes recht op de netto inkomsten uit het trustvermogen uitsluitend moet worden gezien als een overig vermogensrecht, dan wel of de inkomsten uit dat trustvermogen tenminste mede kunnen worden beschouwd als een periodieke uitkering.

1.2. Voorts, indien voorgaande vraag in laatsbedoelde zin moet worden beantwoord, of de desbetreffende periodieke uitkering de tegenwaarde vormt van een tegenprestatie.

1.3. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag in eerstbedoelde zin en de tweede vraag bevestigend, terwijl de inspecteur die vragen in tegengestelde zin beantwoordt.

1.4. Voor de respectievelijke standpunten van partijen verwijst het Hof naar de van elk van hen afkomstige stukken.

1.5. Hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd is opgenomen in een “proces-verbaal van het verhandelde ter zitting” dat aan deze uitspraak is aangehecht en daar deel van uitmaakt.

4. Overwegende omtrent het geschil

4.1. A heeft bij het instellen van de onderhavige Trust en de inbreng in de Trust van een (groot) deel van zijn vermogen, blijkens artikel 5 van de Trustakte kennelijk een situatie willen bereiken dat hij gedurende zijn leven over de inkomsten uit dat trustvermogen kon (blijven) beschikken, onder omstandigheden aan te vullen met uitkeringen uit dat vermogen zelf.

4.2. De desbetreffende inkomsten uit vermogen worden in de trustakte aangeduid als “The entire net income of the trust”. Deze term duidt er op dat de beneficiary gerechtigd is tot al de inkomsten uit het trustvermogen, maar dat de met het beheer van het trustvermogen samenhangende lasten en de op de inkomsten zelf drukkende kosten en lasten rechtstreeks vanwege de trust betaald worden, evenwel ten laste van bedoelde inkomsten.

4.3. De omstandigheid dat de trustakte niet voorziet in de uitbetaling van brutoinkomsten aan de beneficiary met daarentegen de gehoudenheid van de beneficiary de genoemde kosten en lasten te betalen maar in de regelmatige, periodieke uitbetaling door de trustee van een saldo, brengt naar het oordeel van Hof geen wijziging in aard en karakter van die inkomsten, namelijk die uit vermogen.

4.4. A beoogde voorts blijkens de bepalingen van de trust na zijn eventuele vóóroverlijden zijn achterblijvende weduwe van inkomen te voorzien en voor dat geval een zogenaamde Qualified Domestic Trust tot stand te brengen, als gevolg waarvan heffing van successierecht op grond van het Amerikaanse belastingrecht eerst bij het overlijden van zijn weduwe en overgang van zijn in de trust ondergebrachte vermogen aan zijn erfgenamen aan de orde zou komen. Belanghebbende heeft aannemelijk gemaakt dat het bedoelde voornemen is verwezenlijkt. Belanghebbende beschikt derhalve na het overlijden van haar echtgenoot over het in artikel 7.4 van de Trustakte genoemde recht betreffende wijziging in de samenstelling van het trustvermogen.

Voorts heeft de weduwe blijkens artikel 7.2 van de trustakte een identiek omschreven recht op uitkering uit de trust als de settler (A) blijkens artikel 5 van de trustakte bij leven had.

4.5. Uit de omstandigheid dat belanghebbende jegens de trust voor wat betreft uitkeringen rechten heeft van dezelfde omvang als A, leidt het Hof af dat de opsteller van de trust zijn weduwe ook inderdaad diezelfde rechten heeft willen geven, dit is het recht op de inkomsten uit het trustvermogen: “the entire net income of the qualified trust”.

4.6. Deze inkomsten die belanghebbende van de trust ontvangt zijn naar aard en karakter zozeer gelijkend op soortgelijke inkomsten die zonder tussenschuiving van een trust worden ontvangen, dat belanghebbende moet worden beschouwd – naar Nederlandse begrippen – als rechtstreeks rechthebbende op inkomsten uit vermogen. In dezen is niet van belang dat de desbetreffende inkomsten niet onmiddellijk na ontvangst door de trust worden doorbetaald, doch periodiek.

4.7. De eerste vraag wordt derhalve beantwoord in de door belanghebbende voorgestane zin. Belanghebbendes beroep is gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet geen reden een hogere proceskostenvergoeding aan belanghebbende toe te kennen dan volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Wel kwalificeert het Hof deze zaak als “zeer zwaar” voor het bepalen van de wegingsfactor.

Belanghebbendes proceskosten zijn derhalve in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2,5 x € 322 x 2 = € 1.610.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

?- vernietigt de uitspraak,

?- vermindert de aanslag naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.152 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 109.672,

?- gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31,

?- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.610 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 8 juli 2005 door de eerste meervoudige belastingkamer in de samenstelling mr N.E. Haas, vice-president en voorzitter, mr.drs. F.J.P.M. Haas en dr.mr. A.M. van Amsterdam, raadsheren.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.

De griffier, De voorzitter,

(A.W.M. van der Waerden) (N.E. Haas)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 juli 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.