Home

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2005, AU7317, 03-00231

Gerechtshof Arnhem, 08-11-2005, AU7317, 03-00231

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting

De inspecteur maakt met het enkele overleggen van schermprintjes uit het computersysteem van de belastingdienst niet aannemelijk dat uitspraak op het bezwaar van belanghebbende is gedaan.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/00231

Uitspraak

op het beroep van X te Z, (hierna: belanghebbende) betreffende de door de Inspecteur van de Belastingdienst P (hierna: de Inspecteur) opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 25 april 2000 voor het tijdvak 1999 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ten bedrage van fl. 1.000, vermeerderd met een boete van fl. 100 wegens niet betalen en een boete van fl. 125 wegens het niet doen van aangifte.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt.

1.3. Belanghebbende is in beroep gekomen bij het Hof. Het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaarschrift. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend en de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 21 december 2004 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Ter zitting heeft de gemachtigde gevraagd om wraking van de raadsheren die de zaak ter zitting behandelen. De wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem heeft het verzoek tot wraking bij uitspraak van 3 maart 2005 afgewezen.

De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 juli 2005 te Arnhem. Aldaar zijn eveneens verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft op beide zittingen een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van de pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt. Op 23 juni 2005 heeft belanghebbende een nader stuk met bijlagen aan het Hof doen toekomen, waarvan het Hof afschriften aan de Inspecteur heeft toegezonden. Van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt. Afschriften hiervan zijn aan deze uitspraak gehecht.

1.6. Het Hof heeft bij brief van 6 oktober 2005 bij belanghebbende schriftelijke inlichtingen ingewonnen inzake specificatie van de in de pleitnota van 21 december 2004 gestelde schade. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende heeft tegen de onderhavige naheffingsaanslag bij brief van 12 mei 2000, ingekomen ter inspectie op 10 mei 2000, tijdig bezwaar aangetekend.

2.2. De Inspecteur heeft op 22 maart 2002 de naheffingsaanslag en de daarbij opgelegde boeten verminderd tot op nihil.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in haar beroep.

3.2. Voor de standpunten en conclusies van partijen verwijst het Hof naar hetgeen daaromtrent is aangevoerd in de van partijen afkomstige gedingstukken en naar de in 1.5. genoemde “processen-verbaal van het verhandelde ter zitting”.

Belanghebbende stelt, kort samengevat, dat haar geen afschrift is toegezonden van de uitspraak op het bezwaarschrift zodat haar niet valt te verwijten dat zij niet binnen de wettelijke termijn beroep tegen die uitspraak heeft ingesteld. Zij is van mening dat de erkenning van de Inspecteur dat zij in het onderhavige tijdvak geen ondernemer was, dient te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag in plaats van vermindering tot nihil.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de naheffingsaanslag. Zij verzoekt voorts de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van geleden schade wegens toegebracht geestelijk leed, alsmede tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaar- en beroepsfase.

De Inspecteur stelt, kort samengevat, dat op 22 maart 2002 uitspraak op het bezwaar is gedaan, dat deze uitspraak is verzonden aan het adres A-straat te P en dat niet aannemelijk is dat belanghebbende deze uitspraak niet heeft ontvangen. Belanghebbende heeft bovendien geen belang bij het beroep, nu de naheffingsaanslag is verminderd tot nihil.

De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De Inspecteur heeft ter ondersteuning van zijn stelling dat op 22 maart 2002 uitspraak op het bezwaar is gedaan, een aantal schermafdrukken overgelegd van het interne OB-computersysteem, waarop staat vermeld dat op 22 maart 2002 verminderingen tot nihil zijn vastgesteld van de over 1999 nageheven omzetbelasting en de daarbij opgelegde boeten. Uit de schermafdrukken valt echter niet af te leiden dat deze verminderingen in het kader van een uitspraak op bezwaar zijn verleend. Tegelijk met de onderhavige schermafdrukken heeft de Inspecteur immers een identieke schermafdruk overgelegd met betrekking tot een eveneens op 22 maart 2002 verleende vermindering van een bij de naheffingsaanslag over het tijdvak 2000 opgelegde boete. In de ter zake van het tijdvak 2000 gevoerde procedure onder nummer 03/00232, waarin het Hof heden uitspraak heeft gedaan, is echter komen vast te staan dat de uitspraak op het bezwaarschrift reeds op 8 juni 2001 was gedaan en dat de op 22 maart 2002 verleende vermindering een nadere “ambtshalve” vermindering betreft.

4.2. De Inspecteur heeft met het enkele overleggen van de onderhavige schermafdrukken derhalve, tegenover de betwisting daarvan door belanghebbende, niet aannemelijk gemaakt dat hij op 22 maart 2002 uitspraak op het bezwaar heeft gedaan. Evenmin valt uit de overgelegde schermafdrukken af te leiden dat de Inspecteur belanghebbende van de verleende verminderingen in kennis heeft gesteld. Weliswaar stelt de Inspecteur in zijn conclusie van dupliek dat afschriften van de op 22 maart 2002 verleende verminderingen aan het ter inspectie bekende adres van belanghebbende zijn gezonden, hij heeft echter ter zake geen schriftelijk bescheiden overgelegd en evenmin nader toegelicht op welke informatie hij deze stelling baseert.

4.3. Nu niet is komen vast te staan dat ten tijde van de indiening van het beroepschrift uitspraak op het bezwaar was gedaan en evenmin dat belanghebbende in kennis was gesteld van de vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil, moet het beroep van belanghebbende, gericht tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op het bezwaarschrift, ontvankelijk worden geacht.

4.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Het beroep is derhalve gegrond.

4.5. Vaststaat dat de naheffingsaanslag inmiddels is verminderd tot op nihil. De stelling van belanghebbende dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd behoeft geen verdere behandeling, aangezien hiermee geen financieel belang is gemoeid.

4.6. Belanghebbende heeft in de conclusie van repliek verzocht de Inspecteur te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van het bedrag van de naheffingsaanslag, wegens toegebracht geestelijk leed.

Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, die het verzoek niet nader heeft toegelicht, niet aannemelijk gemaakt dat er gronden zijn om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van enige schade.

5. Proceskosten en schadevergoeding

5.1. Van een kostenveroordeling in deze zaak kan geen sprake zijn, omdat de gemaakte reis- en verblijfkosten reeds zijn vergoed in de op dezelfde dag behandelde zaak met nummer 02/01032.

5.2. Belanghebbende heeft in de pleitnota van 21 december 2004 verzocht om de Inspecteur te veroordelen in de geleden schade. Belanghebbende heeft echter niet gereageerd op het verzoek deze schade nader te specificeren. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende schade heeft geleden.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- verklaart het beroep gegrond;

- verstaat dat de naheffingsaanslag inmiddels is verminderd tot op nihil;

- gelast de Staat belanghebbende het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 109 te vergoeden.

Aldus gedaan te Arnhem op 8 november 2005 door mr. P.M. van Schie, voorzitter, mr. J. Lamens, vice-president en mr. M.C.M. de Kroon, raadsheer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

(A. Vellema) (P.M. van Schie)

Afschriften van de beslissing zijn aangetekend per post verzonden

op 16 november 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.