Home

Gerechtshof Arnhem, 15-12-2005, AV0169, 04-00854

Gerechtshof Arnhem, 15-12-2005, AV0169, 04-00854

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 december 2005
Datum publicatie
24 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AV0169
Zaaknummer
04-00854
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.2, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.16

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Activering van verbouwingskosten en afschrijving daarop ter zake van een tot het privé-vermogen behorend pand is niet toegestaan aangezien geen sprake is van een bedrijfsmiddel.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

Eerste meervoudige belastingkamer

nummer 04/854

Uitspraak

op het beroep van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraken van de Inspecteur van de Belastingdienst/P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem over het jaar 2000 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PH), premieheffing ziekenfondswet (hierna: ZFW) en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ), alsmede de na te melden aan hem over het jaar 2001 opgelegde aanslagen IB/PH en premie WAZ.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. Ten aanzien van het jaar 2000 is de aanslag IB/PH berekend naar een belastbaar inkomen van f. 14.079,-, de aanslag premie ZFW berekend naar een premieinkomen van f. 14.079,- en de aanslag premie WAZ berekend naar een premieinkomen WAZ van f. 7.357,-.

Ten aanzien van het jaar 2001 is de aanslag IB/PH berekend naar een belastbaar inkomen van € 8.863,- en de aanslag premie WAZ berekend naar een premieinkomen WAZ van € 4.939,-.

1.2. Belanghebbende heeft tegen bovengenoemde aanslagen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslagen bij de bestreden uitspraken gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.

1.4. Een mondelinge behandeling van de zaak is, met schriftelijke toestemming van partijen, niet gehouden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is architect en drijft in de vorm van een eenmanszaak een architectenbureau. Het bureau is gevestigd op het adres a-straat te Q, tevens woonadres van belanghebbende.

2.2. Belanghebbende heeft bovengenoemde, tot dan door hem gehuurde woning, in 1996 gekocht. Vanaf het moment van aankoop heeft belanghebbende het pand gerekend tot zijn privé vermogen.

2.3. Bovengenoemd pand wordt deels zakelijk gebruikt. De zolder is in gebruik als tekenkamer en biedt tevens plaats aan de verwarmingsketel waarmee het gehele pand van warmte wordt voorzien. Op de eerst etage wordt één van de slaapkamers tevens gebruikt als archiefruimte. Een gedeelte van de begane grond, door een half open scheidingsmuur afgeschermd van de keuken en de woonkamer, wordt gebruikt voor adminstratie en als spreekkamer. Aldus wordt een drietal ruimten in het pand zowel zakelijk als privé gebruikt. De overige gedeelten van het pand worden alleen privé gebruikt.

Toegang tot de deels zakelijk gebruikte ruimten wordt verkregen via de hal en de daarop aansluitende inpandige trap naar de bovengelegen etages.

2.4. In 1999 zijn in het pand diverse verbouwingen uitgevoerd waaronder het betimmeren van de zolder en het verplaatsen van de scheidingswand tussen de keuken/woonkamer en de administratie/spreekkamer op de begane grond.

Van de totale verbouwingskosten is door belanghebbende een bedrag van f. 40.878,- als zakelijk aangemerkt en wordt (naar het hof afleidt uit de overgelegde stukken) in 2000 een bedrag van f. 5.588,- en in 2001 een bedrag van f. 4.588,- als afschrijvingskosten in aftrek gebracht.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de door belanghebbende in aftrek gebrachte afschrijving verbouwingskosten heeft gecorrigeerd.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraken en vermindering van de aanslagen en vastgestelde premies overeenkomstig de door hem ingediende aangiften. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Gelet op de indeling van het pand, zoals onder 2.3 omschreven, volgt het Hof de Inspecteur in zijn gemotiveerde stelling dat in het onderhavige geval sprake is van een niet-splitsbaar pand.

Voorts is het Hof van oordeel, gelet op het gemengde gebruik (zowel zakelijk als privé) van een drietal ruimten in het pand en het privé-gebruik van de resterende ruimten, dat belanghebbende na aankoop in redelijkheid kon besluiten om het gehele pand als privé-vermogen aan te merken.

Gesteld noch aannemelijk is geworden dat na de aankoop in 1996 of de verbouwing in 1999 zich feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de aanvankelijke vermogensetikettering gewijzigd zou moeten of zou kunnen worden.

Het onderhavige pand wordt dan ook in 2000 en 2001 naar het oordeel van het Hof terecht, zo daar al tussen partijen verschil van mening over bestaat hetgeen uit de door belanghebbende aangevoerde stukken niet ondubbelzinnig blijkt, tot belanghebbendes privé-vermogen gerekend en als zodanig in de jaarstukken en de aangifte verwerkt.

4.2. De uitgevoerde verbouwingen zoals onder 2.4 omschreven zijn, ook voor zover het verbouwingen betreft in en aan de ruimten die deels zakelijk en deels privé worden gebruikt, opgegaan in het tot belanghebbendes privé-vermogen behorende pand en maken vervolgens daarvan deel uit.

Een geheel tot het privé-vermogen behorend pand kan geen bedrijfsmiddel zijn. Het feit dat een gedeelte ervan voor de bedrijfsuitoefening wordt gebruikt, brengt daarin geen verandering. Evenmin ontstaat als gevolg van de verbouwing een afzonderlijk bedrijfsmiddel.

Activering van de verbouwingskosten is derhalve niet mogelijk en daarmee is afschrijving op een actiefpost ‘verbouwingskosten’ in latere jaren (uit de aard der zaak) evenmin mogelijk.

4.3. Het Hof voegt hier aan toe dat voor zover belanghebbende van opvatting is, hetgeen uit de door belanghebbende aangevoerde stukken zou kunnen worden opgemaakt, dat de verbouwingskosten na activering in 1999 als transitoire post vervolgens deels aan de jaren 2000 en 2001 toegerekend kunnen worden en in deze jaren dan ten laste van het resultaat gebracht kunnen worden, het Hof belanghebbende in deze stelling niet kan volgen.

Voor het jaar 2000 staat artikel 8b, lid 1, letter a, 1e van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 aan aftrek van zodanige kosten in de weg nu belanghebbende, zoals door de Inspecteur gemotiveerd gesteld en daarin door belanghebbende niet bestreden, in verband met de hoogte van een in dit jaar ontvangen WAZ-uitkering niet voldoet aan de minimale verwervingseis zoals in dit artikel omschreven.

Voor het jaar 2001 staat artikel 3.16, lid 1, letter b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 aan aftrek van zodanige kosten in de weg nu belanghebbende, zoals door de Inspecteur gemotiveerd gesteld en daarin door belanghebbende niet bestreden, in verband met de hoogte van een in dit jaar ontvangen WAZ-uitkering niet voldoet aan de minimale verwervingseis zoals in dit artikel omschreven.

4.4. Belanghebbendes stelling dat naar aanleiding van een in 1992 ingesteld boekenonderzoek het zakelijk gebruik van het pand in onderling overleg met de Inspecteur op 40% is vastgesteld (waarna 40% van de huurpenningen als zakelijke last werd opgevoerd) zodat op deze grond een soortgelijk percentage van de verbouwingskosten in de vorm van afschrijving in aftrek kan komen, faalt reeds omdat de feitelijke situatie door aankoop van het pand in 1996 in die zin is gewijzigd dat niet langer sprake is van een huurpand maar van een koopwoning in eigendom bij belanghebbende. De Inspecteur kan in redelijkheid niet gehouden worden aan een afspraak over aftrekbare kosten in een verhuursituatie als de omstandigheden zich daarna feitelijke en rechtens hebben gewijzigd.

Belanghebbende heeft ook overigens niet of onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt.

4.5. Belanghebbendes stelling dat de Inspecteur hem bij aankoop en/of latere verbouwing had moeten wijzen op de fiscale gevolgen, miskent dat belanghebbende een geheel eigen verantwoordelijkheid heeft om, al dan niet in overleg met zijn adviseur, zelf de eventuele fiscale gevolgen van zijn handelen te onderkennen en waar nodig bij de besluitvorming te betrekken. Enig handelen, waaronder uitspraken van de zijde van de Inspecteur, op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld, zijn gesteld noch aannemelijk geworden.

4.6. Ten aanzien van belanghebbendes beroep op uitspraken van de controleur tijdens het boekenonderzoek op 8 oktober 2001 over de mogelijke aftrekbaarheid van de verbouwingskosten waaraan belanghebbende een in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen, oordeelt het Hof als volgt.

Belanghebbende, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft met hetgeen hij heeft aangevoerd - waaronder mede begrepen de schriftelijke verklaring van zijn partner over de uitlatingen van bedoelde controlemedewerker - naar het oordeel van het Hof niet of althans in onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de controleur uitlatingen heeft gedaan waaraan belanghebbende het vertrouwen mocht ontlenen dat de verbouwingskosten voor de inkomstenbelasting (deels) aftrekbaar zouden zijn.

Het Hof acht veeleer aannemelijk, na afweging van de weergaven van de Inspecteur en van belanghebbende van bedoelde uitspraken van de controleur, dat de uitlating van de controlemedewerker slechts betrekking heeft gehad op de verrekening bij de aangifte omzetbelasting van een deel van de voorbelasting op de verbouwingskosten.

4.7. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Het gelijk is derhalve aan de inspecteur, het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 15 december 2005 te Arnhem door dr mr Van Amsterdam, voorzitter, mr Röben en prof dr mr Zwemmer, raadsheren en op die datum door de voorzitter in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier.

De griffier, de voorzitter,

(J.L.M. Egberts) (A.M. van Amsterdam)

Afschriften aangetekend per post verzonden op: 15 december 2005.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij: de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.