Home

Gerechtshof Arnhem, 22-12-2005, AV0172, 03-01580

Gerechtshof Arnhem, 22-12-2005, AV0172, 03-01580

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
22 december 2005
Datum publicatie
24 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AV0172
Formele relaties
Zaaknummer
03-01580
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024] art. 3.25

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting

Bij het volledig gedekt schrijven van call opties dient de waardering van de verplichtingen in samenhang met de onderliggende aandelen te worden bezien.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 03/01580

Uitspraak

op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X BV te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur) betreffende na te melden verliesverrekeningsbeschikking in de vennootschapsbelasting.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

1.1. De Inspecteur heeft de belastbare winst van belanghebbende voor het jaar 1999 vastgesteld op een bedrag van ƒ 292.438. Dit bedrag is op de voet van artikel 21a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 volledig verrekend met verlies uit het jaar 1998, waardoor het belastbare bedrag voor 1999 is vastgesteld op nihil.

1.2. Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de verliesverrekeningsbeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft vervolgens een verweerschrift ingediend.

1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 8 december 2005 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: de gemachtigde van belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.5. Zowel belanghebbendes gemachtigde als de Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota’s dient hier als herhaald en ingelast te worden aangemerkt.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende, een besloten vennootschap, houdt zich bezig met beleggingsactiviteiten. Zij belegt haar vermogen – onder meer – in deposito’s, hypothecaire leningen, aandelen en opties. Belanghebbende heeft in de jaren 1997, 1998 en 1999 meermalen – zogenoemde – call opties geschreven op aandelen, waarbij steeds sprake was van een zogenoemde gedekte positie (belanghebbende had de – eventueel – te leveren aandelen reeds in haar bezit).

2.2. Op 1 september 1997 heeft belanghebbende 500 aandelen A gekocht tegen een koers van ƒ 336,90 per aandeel. De kostprijs van dit pakket bedroeg derhalve ƒ 168.450.

2.3. Op 30 december 1997 heeft belanghebbende vijf call opties op aandelen A geschreven (waarbij elke optie – zoals te doen gebruikelijk – betrekking heeft op 100 aandelen), met een looptijd tot oktober 2001 en een uitoefenprijs van ƒ 380 per aandeel. Terzake hiervan heeft belanghebbende een netto optiepremie ontvangen van ƒ 26.305.

2.4. In 1998 zijn de aandelen en opties A gesplitst in de verhouding van 1:4. Na de splitsing bezat belanghebbende mitsdien 2.000 aandelen A en 20 geschreven call opties A.

2.5. Ultimo 1998 bedroeg de beurswaarde van belanghebbendes pakket aandelen in A ƒ 170.000 (2.000 x ƒ 85). De beurswaarde van de geschreven call opties beliep op dat tijdstip ƒ 36.000 (20 x 100 x ƒ 18).

2.6. Op 31 december 1999 hadden bedoelde aandelen een beurswaarde van ƒ 215.963. De beurswaarde van de 20 geschreven call opties beliep op die datum ƒ 55.092 (20 x 100 x ƒ 27,55).

2.7. Belanghebbende heeft voorts op 13 augustus 1997 1.000 aandelen B gekocht voor in totaal ƒ 114.000 (1000 x ƒ 114).

2.8. Op 30 december 1997 heeft belanghebbende 10 call opties B geschreven, met een looptijd tot oktober 2001 en een uitoefenprijs van ƒ 130 per aandeel. De terzake hiervan ontvangen netto optiepremie bedroeg ƒ 16.810.

2.9. Vervolgens heeft belanghebbende op 25 maart 1998 2.000 aandelen B gekocht voor een bedrag van ƒ 237.800 (2.000 x ƒ 118,90).

2.10. Op 14 oktober 1998 heeft belanghebbende 20 call opties B geschreven, met een looptijd tot oktober 2001 en een uitoefenprijs van ƒ 130 per aandeel. De hiervoor ontvangen netto optiepremie bedroeg ƒ 23.660.

2.11. De beurswaarde van de 3.000 aandelen B van belanghebbende bedroeg op 31 december 1998 ƒ 279.000 (3.000 x ƒ 93) en op 31 december 1999 ƒ 396.668 (3.000 x ƒ 132, 22).

2.12. In haar begin- en haar eindbalans over 1999 heeft belanghebbende de aandelen A gewaardeerd op de kostprijs van ƒ 168.450. De aandelen B heeft belanghebbende in haar beginbalans over 1999 gewaardeerd op de (lagere) beurswaarde van ƒ 279.000. In de eindbalans over 1999 zijn deze aandelen gewaardeerd op de historische kostprijs van ƒ 351.800.

2.13. De 20 call opties A heeft belanghebbende per 1 januari 1999 gewaardeerd op de beurswaarde van ƒ 36.000 en per 31 december 1999 op de beurswaarde van ƒ 55.092.

2.14. De 30 call opties B heeft belanghebbende per 1 januari 1999 gewaardeerd op de ontvangen optiepremie(s) van – in totaal - ƒ 40.810 en per 31 december 1999 op de beurswaarde van ƒ 69.416 (30 x 100 x ƒ 23,14).

2.15. Belanghebbende heeft de toename in het onderhavige jaar (1999) van de verplichtingen uit hoofde van de door haar geschreven call opties ten bedrage van in totaal ƒ 47.699,61 (ƒ 19.092,75 ter zake van A en ƒ 28.606,87 ter zake van B) ten laste van het resultaat gebracht.

2.16. Bij het vaststellen van de aan belanghebbende voor het jaar 1999 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting heeft de Inspecteur dit verlies niet in aftrek aanvaard. Voorts heeft hij – op grond van de zogenoemde foutenleer – het verschil tussen de waardering van de call opties A in de beginbalans van 1999 (ƒ 36.000) en de door belanghebbende ontvangen optiepremie (ƒ 26.305) tot de belastbare winst van belanghebbende gerekend.

2.17. De door de Inspecteur toegepaste correctie beloopt – voor zover in dezen van belang en met inachtneming van een door de Inspecteur aanvaarde rekenfout – in totaal ƒ 57.388.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de zo-even bedoelde correctie heeft toegepast. Anders dan de Inspecteur, beantwoordt belanghebbende deze vraag ontkennend. De verplichtingen uit hoofde van de call opties dienen naar haar opvatting afzonderlijk te worden gewaardeerd en niet, zoals de Inspecteur stelt, in samenhang met de onderliggende aandelen. De omvang van de correctie als zodanig is tussen partijen niet in geschil.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder eerdergenoemde pleitnota’s. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting nog hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot een verliesverrekening ten bedrage van ƒ 235.050.

3.4 De Inspecteur concludeert daarentegen tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van het volledig gedekt schrijven van call opties en waarbij de uitoefenprijs van de opties hoger is dan de door de belastingplichtige betaalde kostprijs van de aandelen, verzet goed koopmansgebruik zich naar het oordeel van het Hof ertegen een verlies uit hoofde van de uit de geschreven call opties voortvloeiende verplichtingen te nemen. Zulks zou immers niet stroken met de – aan goed koopmansgebruik ten grondslag liggende – realiteitszin, aangezien een dergelijk verlies door bedoelde – op de balansdatum aanwezige – gedekte positie en de hoogte van de uitoefenprijs in werkelijkheid niet door de belastingplichtige wordt geleden. De waardering van de optieverplichtingen moet in een dergelijk geval in samenhang met de in het bezit zijnde aandelen worden bezien (vergelijk HR 23 januari 2004, nr. 37 893, BNB 2004/214).

4.2. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat de Inspecteur terecht de onderwerpelijke correctie heeft toegepast.

4.3. Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 22 december 2005 te Arnhem door de raadsheer mr. Den Ouden als voorzitter, en de raadsheren mr. Kooijmans en mr. De Kroon.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. Darwinkel als griffier.

De griffier, De voorzitter,

( S. Darwinkel) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 22 december 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. b. de dagtekening;

c. c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.