Home

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2005, AV0175, 02-03003

Gerechtshof Arnhem, 01-12-2005, AV0175, 02-03003

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 december 2005
Datum publicatie
24 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2005:AV0175
Zaaknummer
02-03003

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting

Belaste bestemmingswijzigingswinst bij stakende landbouwer nu ook een niet-agrariër als meest biedende gegadigde in beeld zou zijn.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

tweede meervoudige belastingkamer

nummer 02/03003/inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Belanghebbende : X

Te : Z

Verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst te P

Aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

Betreft : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998

Nummer : 0000.00.000.H.00

Mondelinge behandeling : op 23 november 2004 en op 17 november 2005 te Arnhem

Waarbij verschenen : belanghebbendes gemachtigde A op beide zittingen en de Inspecteur op de zitting van 17 november 2005

Gronden:

1. Belanghebbende dreef met haar echtgenoot in de vorm van een maatschap een agrarische onderneming. Ultimo 1998 hebben de maten deze onderneming gestaakt. In verband hiermee zijn de tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken naar het privé-vermogen overgebracht. De – aan de rand van het dorp Q gelegen – onroerende zaken betreffen een woonhuis, bedrijfsgebouwen, de ondergrond van deze opstallen, erf, tuin en aanhorig weiland. De oppervlakte van deze gronden bedraagt in totaal (afgerond) 0.8 ha. Voorts hebben belanghebbende en haar echtgenoot 4 ha weiland naar het privé-vermogen overgebracht. Na de staking zijn belanghebbende en haar echtgenoot in de woning blijven wonen en gebruiken zij het aanhorige weiland voor het houden van schapen.

2. Volgens het op de stakingsdatum vigerende bestemmingsplan “Buitengebied” had het gebied waarin de onderhavige percelen zijn gelegen een agrarische bestemming. Genoemd bestemmingsplan voorzag evenwel in een aan het college van B & W toekomende bevoegdheid om – kort gezegd – vrijstelling (onder voorwaarden) te verlenen van de voorschriften in verband met de bestemming en het gebruik voor de verbouw van de agrarische bebouwing tot burgerwoning. Op 29 juni 2000 is het bestemmingsplan “B” vastgesteld. Ook volgens dit bestemmingsplan hebben de onderhavige percelen een agrarische bestemming.

3. Drie in de nabijheid van belanghebbendes percelen gelegen – eveneens onder het bestemmingsplan “Buitengebied” vallende – onroerende zaken zijn in de periode 1997 – 1999 aan niet-agrariërs verkocht. Het betreft de objecten: (1) a-straat 1 te Q (01.24.90 ha, verkocht op 10 mei 1997 voor f. 477.500); (2) b-straat 79 te Q (0.40.95 ha, verkocht op 29 september 1997 voor f. 510.000) en (3) c-straat 10 te R (1.73.40 ha, verkocht op 8 december 1998 voor f. 640.000).

4. In opdracht van belanghebbendes echtgenoot heeft C – makelaar in onroerende goederen – de onderhavige onroerende zaken getaxeerd. In zijn taxatierapport van 11 februari 1999 heeft C – voorzover hier van belang – een waarde van in totaal f. 300.000 toegekend aan de opstallen en de (afgerond) 0.8 ha grond. Volgens C is er in dezen geen verschil tussen de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) en de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming (hierna: WEVAB).

5. Door de belastingdienst, in de persoon van taxateur D, zijn de onderwerpelijke onroerende zaken eveneens getaxeerd. D heeft aan de bedoelde opstallen en 0.8 ha grond een WEV toegekend van in totaal f. 400.000. Taxateur D heeft de grond als volgt onderverdeeld:

- 0.1 ha ondergrond woning en tuin;

- 0.3 ha ondergrond/erf bedrijfsopstallen;

- 0.4 ha weiland.

D heeft aan de ondergrond/erf bedrijfsopstallen en aan bedoelde 0.4 ha weiland een WEV toegekend van f 125.000 en een WEVAB van f. 80.000.

6. Op basis hiervan heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat met betrekking tot de ondergrond van de bedrijfsopstallen en het weiland sprake is van zogenoemde bestemmingswijzigingswinst ten bedrage van f. 45.000. Rekening houdend met de tussen de maten overeengekomen winstverdeling (belanghebbende 60 percent en haar echtgenoot 40 percent) en een waardedrukkende factor wegens duurzame zelfbewoning (33 percent), heeft hij bij het vaststellen van de onderwerpelijke aanslag, in afwijking van de aangifte, een bedrag van f. 18.090 in het belastbare inkomen van belanghebbende begrepen. Hiertegen heeft belanghebbende tevergeefs bezwaar aangetekend.

7. In beroep stelt belanghebbende, kort gezegd, dat met betrekking tot het aanhorige weiland geen sprake is van een bestemmingswijziging en voorts dat – met betrekking tot het weiland en de ondergrond van de bedrijfsopstallen – geen sprake is van bestemmingswijzigingswinst. Ter zitting van 23 november 2004 heeft de gemachtigde verklaard, kort gezegd, dat ander dan agrarisch gebruik van percelen in het buitengebied voorkomt en dat het college van B & W niet of nauwelijks gebruik maakt van het vrijstellingsrecht.

8. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1998; hierna: de Wet) behoren niet tot de winst voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden – daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen –, behoudens voor zover de waardeverandering in de uitoefening van het bedrijf is ontstaan of verband houdt met de omstandigheid dat de grond voortaan of waarschijnlijk binnenkort buiten het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf zal worden aangewend.

9. Nu belanghebbende en haar echtgenoot de voorheen door hen gedreven agrarische onderneming per 31 december 1998 hebben gestaakt en het aanhorige weiland – dat in voorafgaande jaren feitelijk werd aangewend voor de uitoefening van het bedrijf – door de maten naar hun privé-vermogen is overgebracht, moet worden geconcludeerd dat het weiland voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet voortaan buiten het kader van een landbouwbedrijf wordt aangewend. Aldus is sprake van een bestemmingswijziging. De omstandigheid dat het weiland na de staking wordt gebezigd voor het houden – in de hobbysfeer – van schapen doet hieraan niet af (vgl. onder meer HR 16 december 1998, nr. 33 736, BNB 1999/144).

10. De Inspecteur heeft gesteld dat de WEV die ultimo 1998 aan de onderhavige onroerende zaken moet worden toegekend dient te worden bepaald op de prijs die daarvoor bij aanbieding ten verkoop op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding zou zijn besteed door de meestbiedende gegadigde op de ook door niet-agrariërs betreden onroerendezaakmarkt. Belanghebbende heeft zulks bestreden en – onder verwijzing naar het op het stakingstijdstip vigerende bestemmingsplan op grond waarvan de percelen een agrarische bestemming hadden – (in wezen) gesteld dat de meestbiedende gegadigde “slechts” moet worden gezocht in de markt van agrariërs.

11. In aanmerking genomen de hiervóór vermelde vrijstellingsbevoegdheid van het college van B & W alsmede de omstandigheid dat daarvan in de jaren 1997 en 1998 – kennelijk – ook daadwerkelijk gebruik is gemaakt, althans dat ander dan agrarisch gebruik door het college van B & W kennelijk wordt gedoogd – verwezen wordt naar de in onderdeel 3 vermelde transacties –, is het Hof van oordeel dat er ultimo 1998 een redelijke kans bestond dat de onderhavige percelen ook voor niet-agrarische doeleinden konden worden aangewend, zodat bij een aanbieding ten verkoop op dat tijdstip ook niet-agrariërs als gegadigden in beeld zouden zijn.

12. Dit betekent dat het taxatierapport van C, waarin met deze omstandigheid geen rekening is gehouden, in zoverre niet bruikbaar is in de onderhavige procedure.

13. Gelet op de hiervóór in onderdeel 3 genoemde transactieprijzen, het taxatieverslag van D en de door de Inspecteur gegeven toelichting met betrekking tot de correcties wegens tijdsverloop en perceeloppervlakte acht het Hof de Inspecteur – op wie in dezen de bewijslast rust – erin geslaagd aannemelijk te maken dat de aan de opstallen en de 0.8 ha grond toegekende WEV van f. 400.000 niet te hoog is. Het Hof acht, zoals de Inspecteur gemotiveerd stelt, evenzeer aannemelijk dat daarbij in voldoende mate rekening is gehouden met de slechte onderhoudstoestand van de opstallen, de aanwezigheid van asbesthoudende materialen, de aanwezigheid van zwerfvuil en met - eventueel - te maken sloopkosten.

14. Belanghebbendes stelling met betrekking tot – eventuele – bodemverontreiniging is naar het oordeel van het Hof onvoldoende onderbouwd met concrete gegevens, zodat zij – mede gelet op de stellingname van de Inspecteur op dit punt en de beide overgelegde taxatierapporten – dient te worden gepasseerd.

15. Het Hof acht de Inspecteur erin geslaagd aannemelijk te maken dat de WEV van de onderhavige 0.3 ha erf/ondergrond bedrijfsopstallen en 0.4 ha aanhorig weiland f. 45.000 hoger is dan de WEVAB ervan. Dit voordeel vormt zogenoemde – buiten het bereik van de landbouwvrijstelling vallende – bestemmingswijzigingswinst. De Inspecteur heeft belanghebbendes aandeel hierin terecht in het belastbare inkomen begrepen.

16. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing:

Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan op 1 december 2005 door de raadsheer mr. Den Ouden als voorzitter, en de raadsheren mr. Kooijmans en mr. Van de Merwe.

De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Dekker als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, De voorzitter van de voormelde kamer,

(S.R.M. Dekker) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 december 2005

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij: de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.