Home

Gerechtshof Arnhem, 25-02-2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5939 BH5699, 07-00613

Gerechtshof Arnhem, 25-02-2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ5939 BH5699, 07-00613

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
25 februari 2009
Datum publicatie
12 maart 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BH5699
Zaaknummer
07-00613

Inhoudsindicatie

Zorgverzekeringswet.

Regeling voor gemoedsbezwaarden is niet in strijd met de vrijheid van godsdienst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummer 07/00613

uitspraakdatum: 25 februari 2009

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 19 november 2007, nummer AWB 07/1954 ZFWET, in het geding tussen belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdragevervangende belasting ingevolge de Zorgverzekeringswet opgelegd ten bedrage van € 804.

1.2. Deze voorlopige aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

1.3. Het door belanghebbende tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de Rechtbank ongegrond verklaard.

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgehad op 12 februari 2009 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: belanghebbende alsmede de Inspecteur.

1.6. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2. Feiten

Belanghebbende is als zelfstandige werkzaam in de agrarische sector. Hij is erkend als gemoedsbezwaarde. Als zodanig is hij niet verzekeringsplichtig voor de Zorgverzekeringswet (hierna: de Wet). Gemoedsbezwaarden zijn op grond van artikel 57 van de Wet een bijdragevervangende belasting verschuldigd. De Inspecteur heeft de door belanghebbende verschuldigde bijdragevervangende belasting voor het jaar 2007 berekend op € 804.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is in geschil of de onderhavige bijdragevervangende belasting terecht van belanghebbende is geheven. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de voorlopige aanslag.

3.4 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat belanghebbende op grond van (een strikte toepassing van) de Wet het bedrag van € 804 aan bijdragevervangende belasting verschuldigd is geworden.

4.2. In hoger beroep voert belanghebbende aan dat de in de Wet vervatte regeling met betrekking tot de bijdragevervangende belasting voor gemoedsbezwaarden te zijnen aanzien buiten toepassing moet blijven, omdat die regeling in strijd is met zijn geloofsovertuiging. De omstandigheid dat de bijdragevervangende belasting op een door het College zorgverzekeringen ten behoeve van de gemoedsbezwaarde geopende rekening wordt gestort en het saldo wordt gebruikt ter vergoeding van kosten van zorg van de gemoedsbezwaarde strookt, aldus belanghebbende, niet met zijn geloofsovertuiging, omdat aldus in wezen sprake is van een verzekeringssysteem. Indien de bijdragevervangende belasting zou worden toegevoegd aan de algemene middelen is er volgens belanghebbende geen sprake van strijdigheid met zijn geloofsovertuiging.

4.3. De Wet is een wet in formele zin. De rechter is niet bevoegd de innerlijke waarde of billijkheid van de Wet te beoordelen. Voorts is de rechter niet bevoegd een wet in formele zin te toetsen aan de Grondwet. In zoverre belanghebbende zich in dit verband beroept op schending van de artikelen 1, 6 en 10 van de Grondwet, is zulks derhalve vergeefs.

4.4. De rechter is wel bevoegd een wet in formele zin te toetsen aan een ieder verbindende verdragsbepalingen. De vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst is gewaarborgd in de artikelen 9 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 18 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: BUPO).

4.5. In zoverre belanghebbende betoogt dat de regeling van bijdragevervangende belasting voor gemoedsbezwaarden te dezen buiten toepassing dient te blijven, omdat deze regeling in strijd is met genoemde verdragsbepalingen, heeft naar het oordeel van het Hof het volgende te gelden.

4.6. Ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet is een gemoedsbezwaarde niet verzekeringsplichtig voor de Wet. Van een gemoedsbezwaarde wordt echter belasting geheven tot het bedrag van de inkomensafhankelijke bijdrage dat de persoon verschuldigd zou zijn als ware hij verzekeringsplichtig. De belasting wordt door de rijksbelastingdienst gestort op een door het College zorgverzekeringen voor de gemoedsbezwaarde (en de tot zijn huishouden behorende personen) geopende rekening (artikelen 57 en 70 van de Wet). Het saldo van de rekening wordt – slechts op verzoek van de gemoedsbezwaarde – gebruikt voor, kort gezegd, het doen van uitkeringen ter vergoeding van ziektekosten. Voorts wordt een bepaald gedeelte gestort in het Zorgverzekeringsfonds (artikel 39 van de Wet).

4.7. Artikel 9, eerste lid, van het EVRM beoogt, evenals het daarmee nagenoeg geheel overeenstemmende artikel 18, eerste lid , van het BUPO de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst te beschermen, welk recht naar de mede authentieke Engelse tekst van eerstgenoemd verdrag tevens omvat “freedom to change his religion or belief and freedom, either alone or in community with others and in public or private, to manifest his religion or belief in worship, teaching, practice and observance”. Hoewel deze vrijheid in de genoemde verdragsbepalingen dus ruim wordt omschreven, vloeit daaruit niet voort dat het een ieder zou vrijstaan zich aan wettelijke voorschriften te onttrekken, ook indien deze geen betrekking hebben op het in enigerlei vorm tot uiting brengen van godsdienst of overtuiging, door op grond van aan zijn godsdienstige opvattingen of overtuiging ontleende bezwaren de nietigheid of ongeldigheid daarvan te zijnen aanzien in te roepen. Nu de hiervoor in overweging 4.6 omschreven wettelijke regeling niet betrekking heeft op het in enigerlei vorm tot uiting brengen van godsdienst of overtuiging, is van schending van genoemde verdragsbepalingen geen sprake (vgl. Hoge Raad 26 april 2000, nr. 33800, LJN AA6753).

4.8. De beslissing van de Rechtbank is juist. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5. Proceskosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.

De beslissing is op 25 februari 2009 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

( S. Darwinkel) (R. den Ouden)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 2 maart 2009

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.