Home

Gerechtshof Arnhem, 03-06-2009, BJ0360, 07-00427

Gerechtshof Arnhem, 03-06-2009, BJ0360, 07-00427

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
3 juni 2009
Datum publicatie
26 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2009:BJ0360
Formele relaties
Zaaknummer
07-00427

Inhoudsindicatie

Wet Woz.

Wooneenheid in woning vormt geen afzonderlijke onroerende zaak.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummers 07/00427

uitspraakdatum: 3 juni 2009

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X te Z(hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 juli 2007, nummer AWB 06/1391, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hardenberg (hierna: de Ambtenaar)

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van 28 februari 2005 is de waarde van de onroerende zaak plaatselijk bekend a-straat 1A te Z (hierna: de wooneenheid) naar de waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak 2005-2006 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken vastgesteld op € 71.000. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.

1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Ambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 5 juli 2007 ongegrond verklaard

1.4. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd en waarvan door de griffier van het Hof afschriften zijn verzonden aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2009 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde alsmede de Ambtenaar.

1.7. Belanghebbende heeft voorafgaand aan deze mondelinge behandeling een pleitnota toegezon-den aan het Hof, die het Hof aan de Ambtenaar heeft doorgezonden. De pleitnota wordt met instem-ming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgedragen en wordt zonder bezwaar van de wederpartij door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

1.8. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. De vaststaande feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de wederpartij niet of onvol-doende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1. Belanghebbende is eigenaar van een landelijk gelegen woning behorend bij een agrarisch bedrijf plaatselijk bekend a-straat 1 te Z. De woning is traditioneel gebouwd met stenen muren en een zadeldak gedekt met pannen. De woning is een aantal malen verbouwd.

2.2. Bij één van deze verbouwingen is het op de begane grond gelegen deel aan de achterzijde van de woning tot een separate wooneenheid omgebouwd met een eigen ingang (hierna: de wooneenheid). De wooneenheid heeft een inhoud van ongeveer 200 m3 en bestaat uit een woon-kamer, slaapkamer, rommelkamer, toilet/badkamer en keuken. De wooneenheid is plaatselijk bekend als a-straat 1A.

2.3. De wooneenheid is gescheiden van de rest van de woning van belanghebbende door een tussendeur. Deze tussendeur verbindt de woonkamer van de wooneenheid met de bijkeuken van de woning. Vanuit de bijkeuken kan men het erf betreden. Ook heeft men vanuit de bijkeuken toegang tot de hal, van waaruit men de rest van de woning a-straat 1 kan betreden. De deur tussen de bijkeuken en de hal is niet afsluitbaar.

2.4. Belanghebbende verhuurt de wooneenheid aan derden (hierna: de huurder). De huurder mag ook gebruik maken van de bijkeuken en de deur die vanuit de bijkeuken toegang geeft tot het erf. De huurprijs is er op gebaseerd dat de gemeentelijke belastingen voor rekening van de verhuurder komen.

2.5. Nadat belanghebbende in mei van het jaar 2006 bezwaar had gemaakt tegen de beschik-king, heeft de taxateur van de Ambtenaar, Beukers voornoemd, een taxatie uitgevoerd. Hij heeft daarbij informatie van belanghebbende ontvangen en de wooneenheid uitpandig bezichtigd. Naar de aanwezigheid en de afsluitbaarheid van de deur tussen de wooneenheid en de woning heeft hij geen onderzoek gedaan. In de brief van 19 november 2007 heeft de Ambtenaar naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende beroepschrift in hoger beroep medegedeeld voornemens te zijn de wooneinheid inpandig op te willen nemen. Belanghebbende heeft de Ambtenaar schrif-telijk bericht, dat hij besloten heeft zijn verzoek niet in te willigen.

2.6. In verband met de waardebepaling voor de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor een later kalenderjaar heeft de taxateur de woning en de wooneenheid in oktober 2008 inpandig bezichtigd. Daarbij heeft hij vastgesteld dat een tussendeur aanwezig is, tot de wooneenheid niet de daarboven gelegen zolderruimte behoort, en de aan de wooneenheid toege-rekende grond bij de waardevaststelling voor de onderhavige beschikking te hoog is geweest.

2.7. De Ambtenaar heeft de wooneenheid als een afzonderlijk geheel van de woning aange-merkt en de waarde daarvan bij de bestreden beschikking vastgesteld en in beroep en hoger beroep gehandhaafd.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. Tussen partijen is in geschil of de Ambtenaar de wooneenheid terecht als een afzonderlijke onroerende zaak in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ heeft aangemerkt. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Ambtenaar beantwoordt deze bevestigend.

3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkom-stige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uit-spraak van de Ambtenaar en de beschikking.

3.4. De Ambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 16, aanhef en onder c, van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van deze wet als één onroerende zaak aangemerkt een gedeelte van een gebouwd of ongebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Hiervoor is vereist dat het als afzonderlijk geheel te gebruiken gedeelte redelijk afsluitbaar is en aldus kan worden gescheiden van de overige gedeelten van het gebouw (Hoge Raad 16 december 1987, nr. 25.015, BNB 1988/91).

4.2. De Ambtenaar stelt op grond van de bouwtekening, dat de wooneenheid is afgescheiden van de rest van de woning. Blijkens zijn indeling is de wooneenheid geschikt om als zelfstandige woonruimte dienst te doen en de woonruimte wordt ook als zodanig door de huurder gebruikt. De Ambtenaar betwijfelt of de tussendeur in de dagelijkse praktijk als vrije doorgang wordt gebruikt.

4.3. Belanghebbende brengt hiertegen in, dat geen sprake is van verhuur van een afzonderlijke woning, maar van kamerverhuur. Hij draagt hiervoor aan dat de tussendeur niet afsluitbaar is, maar enkel is voorzien van een loopslot. Deze stelling wordt ondersteund met de foto’s van de tussendeur die belanghebbende bij zijn hogerberoepschrift heeft overgelegd. De tussendeur is op deze foto’s niet geblokkeerd en belanghebbende ontkent dat in het dagelijks gebruik de doorgang wel geblokkeerd zou zijn. Hij merkt hierover op dat hij de deur gebruikt om toegang tot de wooneenheid te krijgen en dat de huurder van daaruit toegang heeft tot zijn woning om bijvoor-beeld via de bijkeuken de woning te verlaten of bij de CV-ketel te kunnen komen bij zijn afwe-zigheid. Hij zal niet accepteren dat de tussendeur afgesloten of geblokkeerd wordt.

4.4. De Ambtenaar stelt dat belanghebbende de taxateur de toegang tot de woning en de woon-eenheid heeft geweigerd, en verzoekt het Hof de gevolgen van deze toegangsweigering voor rekening van belanghebbende te laten komen. Dit verzoek wijst het Hof af. De taxateur heeft bij de eerste taxatie afgezien van het instellen van een nader onderzoek naar de fysieke splitsing tussen de wooneenheid en de woning. Verder heeft de Ambtenaar de mogelijkheid van het instel-len van een derdenonderzoek bij de huurder onbenut gelaten. Nadat beroep bij de rechter is ingesteld, staat het de Ambtenaar niet meer vrij met een beroep op artikel 30 van de Wet WOZ in verbinding met artikel 50 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen toegang tot de woning te verkrijgen (vergelijk Hoge Raad 10 februari 1998, nr. 23.925, BNB 1988/160), zodat de weige-ring van belanghebbende tot toelating van de taxateur hem niet tegengeworpen kan worden. Tot slot heeft de taxateur in oktober 2008 de gelegenheid gehad en daarvan ook gebruik gemaakt zich van de inpandige situatie op de hoogte te stellen.

4.5. Tegenover de gemotiveerde weerspreking van belanghebbende maakt de Ambtenaar naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk, dat belanghebbende en de huurder zich via de tussen-deur niet vrijelijk toegang tot elkaars woongedeelten kunnen verschaffen. Nu de door belangheb-bende en de huurder bewoonde gedeelten niet redelijk afsluitbaar zijn, kunnen die gedeelten niet gelden als gedeelten van een gebouwd eigendom die blijkens hun indeling zijn bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

5. Slotsom

Het hoger beroep is gegrond.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de Ambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van het Hof. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (verschijnen ter zitting bij de Rechtbank en het Hof) × 1 (gewicht van de zaak) × € 322, ofwel op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 35 voor reiskosten. In totaal bedragen de te vergoeden proceskosten dan € 679. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.

7. Beslissing

Het Gerechtshof

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar;

- vernietigt de beschikking;

- veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 679 te vergoeden door de Staat, en

- gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 38 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 106 in verband met het hoger beroep bij het Gerechtshof.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. A.J. Kromhout, raadsheren, in aanwezigheid van mr. W.J.N.M. Snoijink als griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2009

De griffier, De voorzitter,

(W.J.N.M. Snoijink) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 9 juni 2009

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.