Home

Gerechtshof Den Haag, 01-07-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2188, BK-12/00875

Gerechtshof Den Haag, 01-07-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2188, BK-12/00875

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
1 juli 2014
Datum publicatie
7 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2014:2188
Zaaknummer
BK-12/00875

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Stiftung niet aan te merken als transparant.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-12/00875

Uitspraak d.d. 1 juli 2014

in het geding tussen:

[X] te [Z], belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingdienst Haaglanden, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage (thans rechtbank Den Haag) van 18 oktober 2012, nummer AWB 11/6204, betreffende na te vermelden aanslagen.

Aanslagen, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen alsmede een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning onderscheidenlijk een bijdrage-inkomen van € 30.392.

1.2. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslagen afgewezen.

1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Loop van het geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 september 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de rechtbank onder 2 tot en met 9 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“2. Eiseres is kunstenares in [Z]. Ter zake van de verkoop van kunstwerken heeft ze in haar aangifte 2007 een opbrengst aangegeven van € 392. In diezelfde aangifte heeft eiseres aangegeven dat ze betrokken is bij een buitenlands doelvermogen.

3. Naar aanleiding van deze betrokkenheid bij het buitenlandse doelvermogen heeft verweerder op 17 februari 2010 vragen gesteld over de aard en omvang van deze betrokkenheid.

4. In reactie hierop informeert eiseres verweerder dat ze slechts als begunstigde betrokken is bij de door haar vader ingestelde stichting “Stiftung [A]” (de Stiftung) en daaruit schenkingen ontvangt. Sinds 2007 heeft zij jaarlijks € 25.000 a

€ 30.000 van de Stiftung ontvangen.

5. Verweerder heeft eiseres diverse malen verzocht om informatie over de Stiftung waarbij ze als begunstigde is betrokken. Op grond van de statuten van de Stiftung staat vast dat deze is opgericht naar het recht van Liechtenstein.

6. In de op 18 januari 2007 vastgestelde statuten van de Stiftung is onder meer het volgende opgenomen:

Ҥ 1

Name

Unter dem Namen

[A] Stiftung

besteht nach diesen Statuten und nach Art. 552 ff des Liechtensteinischen Personen- und Gesellschaftsrechtes eine Stiftung mit selbständiger juristischer Persönlichtkeit

§ 2

Dauer

Die Stiftung ist auf Dauer errichtet

§ 3

Sitz und anwendbares Recht

Sitz der Stiftung ist [Q], Fürstentum Liechtenstein.

Der Stiftungsrat kann jederzeit mittels einfachen Mehrheitsbeschlusses und unter Beachtung der gesetzlichen und statutarischen Bestimmungen den Sitz an einen anderen Ort des In- oder Auslandes verlegen.

Alle Rechtsverhältnisse dieser Stiftung unterliegen ausschliesslich Liechtensteinischem Recht.

§ 4

Zweck

Zweck der Stiftung ist

1) die Bestreitung der Kosten

a) der Erziehung und Bildung

b) der Ausstattung und Unterstützung

c) des Lebensunterhaltes im allgemeinen

2) die wirtschaftliche Förderung im weitesten Sinne

von Angehörigen bestimmter Familien sowie die Verfolgung ähnlicher Zwecke

Die Stiftung kann ferner ausserhalb der Familienkreises Ausschüttungen an bestimmte oder bestimmbare natürliche oder juristische Personen, Institutionen udgl. vornehmen oder ihnen sonstige wirtschaftliche Vorteile gewähren.

Die Stiftung ist im Rahmen der Vermögensverwaltung befugt, alle Rechtsgeschäfte abzuschliessen, welche der Verfolgung und Verwirklichung ihres Zweckes dienen. Ein nach kaufmännischer Art geführtes Gewerbe wird nicht betrieben.

(…)

§ 6

Stiftungsvermogen

a. a) Das Kapital der Stiftung beträgt CHF 30’000.00 (in Worten: dreissigtausend Schweizerfranken).

b) Das Stiftungsvermögen kann jederzeit durch Zuwendungen des Stifters oder Dritter unbegrenzt erhöht werden, wobei Zuwendungen dem Stiftungskapital oder den Reserven hinzugeschlagen werden.”

7. In de geanonimiseerde Bei[s]tatuten van de Stiftung is onder meer het volgende opgenomen:

“1. Erstbegünstigter

Erstbegünstigter ist zeit seines Lebens

Herr

Die Begünstigung des Erstbegünstigten bezieht sich im Rahmen des freien Ermessens des

Stiftungsrates auf das gesamte Stiftungsvermögen, die Erträgnisse sowie einen eventuellen

Liquidationserlös.

2 Zweitbegünstigte

Mit Wirkung ab dem 31. Dezember 2006 sind Zweitbegünstigte gemäss nachfolgenden Bestimmungen:

a) Die Ehefrau des Erstbegünstigten,

sofern sie zum Zeitpunkt des Anfalls ihrer Begünstigung noch mit dem Erstbegünstigten verheiratet ist bzw. zum Zeitpunkt des Ablebens des Erstbegünstigten noch mit ihm verheiratet war

b) Die Tochter des Erstbegünstigten,

c) Der Sohn des Erstbegünstigten,

d) Die Tochter des Erstbegünstigten,

3 Umfang der Zweitbegünstigung

3.1

Die Begünstigung dieser Zweitbegünstigten erstreckt sich auf die jährlichen Nettoerträge des Stiftungsvermögens gemäss nachfolgenden Bestimmungen (3.2-3.5). Der Stiftungsrat kann die Bestimmung des Nettoertrages in eimen separaten Reglement oder durch Stiftungsratsbeschluss vornehmen.

3.2

Jedem Zweitbegünstigten gemäss Ziff. 2 lit. b) bis lit. d) sind jährlich EUR 30’480.00 in zwei halbjährlichen Raten jeweils zum 05. Juni und zum 05. Dezember auszubezahlen.

(…)

3.4

Sollten für diese Auszahlungen an die Zweitbegünstigten die jährlichen Erträge nicht ausreichen, so sind diese zu Lasten des Stiftungsvermögens vorzunehmen.

3.5

Der in Ziff. 3.2. genannte jährliche Ausschuttungsbetrag wird jährlich dem holländischen allgemeinen CBS-Index mit Ausgangwert des Jahres 2000 angepasst.

(…)

12 Abänderung

Diese Beistatuten können zu Lebzeiten des Erstbegünstigten durch den Stiftungsrat durch einstimmigen Beschluss jederzeit abgeändert und ergänzt werden und die Begünstigung jederzeit zur Gänze oder zum Teil widerrufen werden.

(…)”

8. Ondanks verzoeken van verweerder om een niet-geanonimiseerde versie van de Beistatuten is deze niet door eiseres overgelegd. Verweerder stelt daarop de aanslag ten name van eiseres vast met inachtneming van een belastbare uitkering van € 30.000.

9. Eiseres heeft een brief van [B], gedateerd 25 april 2012, ingebracht waarin deze verklaart:

“(…)

Wir wurden gebeten, anhand des uns vorgelegten Stiftungsaktes zu beurteilen, of die [A] Stiftung, [Q], in den Jahren 2007, 2008 und 2009 in Beziehung zu Herm [C] als transparant eingestuft werden kann bzw. ob Herr [C] bis März 2010 über das Stiftungsvermogen noch verfügen konnte.

Da der Stiftungsrat bis März 2010 faktisch immer nur auf Instruktion des Stifters und Erstbegünstigten Herr [C] gehandelt hat, können wir bestätigen, dass Herr [C] gemäss den uns vorgelegten Stiftungsakten bis März 2010 noch immer in der Lage war, über das Stiftungsvermogen der [A] Stiftung, [Q] zu verfügen.”

3.2.

Voorts zijn in hoger beroep de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:

3.3.

Belanghebbende heeft in beroep een brief overgelegd van dr. [D], partner van het advokatenkantoor [E] te [Q], Liechtenstein, gedateerd 14 maart 2012, waarin deze verklaart:

“(…)

Sie [gemachtigde belanghebbende] haben uns angefragt, ob die [A] Stiftung, [Q], in Bezug auf den kürzlich verstorbenen Herrn [C] in den Jahren 2007, 2008 und 2009 als transparant eingestuft werden kann.

Aufgrund der bis März 2010 gültigen Statuten und Beistatuten der vorerwähnten Stiftung, kann ich bestätigen, dass der Stiftungsrat einem Wunsch von Herrn [C] auf Auszahlung eines Teils oder auch des gesamten verfügbaren Nettovermögens der Stftung an ihn oder auf Seine Rechnung an von ihm bezeichnete Dritte, wie z.B. Seine Frau oder Seine Kinder, jederzeit Folge geleistet hätte. Daher ist die [A] Stiftung, [Q], bis einschliesslich dem Jahr 2009 in Bezug auf Herrn [C] als transparant einzustufen.

Der Volständigkeit halber möchte ich festhalten, dass im März 2010 auf Wunsch von Herrn [C] eine Statutenänderung sowie eine Beistatutenänderung vollzogen wurde, aufgrund derer sich die vorerwähnte Situation geändert hat. Die Stiftung wurde mit Wirkung ab dem Jahr 2010 als reine Ermussungsstiftung ausgestaltet, bei der keines der Mitglieder der Begünstigtenklasse, einschliesslich Herrn [C] (!), dem Stiftungsrat gegenüber irgend einen Anspruch oder ein Forderungsrecht auf Auszahlung eines bestimmten Betrages des Stiftungsvermögens oder der Erträge daraus hat. Damit ist die [A] Stiftung, [Q], ab einschliesslich dem Jahr 2010 als intransparant einzustufen.

(…)”

3.3.

Belanghebbende heeft in hoger beroep een viertal brieven overgelegd van [C], gedateerd 2 november 2007, 8 april 2008, 10 april 2009 onderscheidenlijk 29 oktober 2009, gericht aan [E], [Q] onderscheidenlijk [bank], [Q], met de strekking om met instemming van [E] in de hoedanigheid van Stiftungsrat van de [A] Stiftung, bedragen over te maken aan zijn drie kinderen, waaronder belanghebbende.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1.

In geschil is of belanghebbende in het onderhavige jaar een belaste periodieke uitkering heeft ontvangen als bedoeld in artikel 3:101, eerste lid,onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Meer in het bijzonder is in geschil of [A] Stiftung is aan te merken als transparant. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur beantwoordt beide vragen in tegenovergestelde zin.

4.2.

Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 392 onderscheidenlijk tot een naar een bijdrage-inkomen van € 392.

5.2.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen waarbij de rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.

“12. Ingevolge artikel 3:100 van de Wet IB 2001 kunnen periodieke uitkeringen en verstrekkingen worden aangewezen als belastbare uitkeringen en verstrekkingen. Ingevolge artikel 3:101, eerste lid, onder d, van de Wet IB 2001 zijn de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die niet in rechte vorderbaar zijn en worden ontvangen van een rechtspersoon, aangewezen als belastbare uitkeringen en vertrekkingen.

13. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een uitkering heeft ontvangen van een rechtspersoon. Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd is het tegendeel, namelijk dat sprake is van een transparant lichaam, niet aannemelijk geworden. De door eiseres, onder 8 aangehaalde verklaring, waarin wordt gesteld dat ‘der Stiftungsrat bis März 2010 faktisch immer nur auf Instruktion des Stifters und Erstbegunstigten Herr [C] gehandelt hat’ doet hieraan niet af. Immers deze door verweerder betwiste stelling is met geen enkel bewijs onderbouwd – zo zijn er geen schriftelijke instructies van de vader aan de Stiftungsrat overgelegd – en ook overigens laat die stelling zich niet verklaren uit het toepasselijke Liechtensteinse recht noch uit de statuten van de Stiftung. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de gelden aan eiseres zijn overgemaakt vanaf een rekening van de Stiftung en (anders dan in het geval dat heeft geleid tot de uitspraak van Hof Den Haag van 11 januari 2012, LJN BV2117) niet van een rekening die aan de vader toebehoorde.

14. Hoewel tot de gedingstukken slechts een geanonimiseerde versie van de Beistatuten behoort, is niet in geschil dat eiseres behoort tot de in die Beistatuten vermelde groep van Zweitbegünstigten. Als Zweitbegünstigte komen ingevolge artikel 3.2 van de Beistatuten aan eiseres jaarlijks, derhalve periodiek, uitkeringen toe die in twee termijnen zullen worden uitgekeerd. Nu voorts niet in geschil is dat eiseres die uitkeringen niet in rechte kan vorderen van de Stiftung, acht de rechtbank voldaan aan alle vereisten gesteld in artikel 3:101, eerste lid, onder d, van de Wet IB 2001. Verweerder heeft de uitkering aan eiseres derhalve terecht in de heffing betrokken.

15. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

Beoordeling van het hoger beroep

7.1.

Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd en overgelegd brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het Hof overweegt daartoe nog het volgende.

7.2.

In geschil is uitsluitend of de [A] Stiftung is aan te merken als transparant, anders gezegd of de stichter van de Stiftung, de heer [C], over het vermogen van de Stiftung heeft beschikt dan wel kon beschikken als ware het zijn eigen vermogen. Naar het oordeel van het Hof is daarvan te dezen geen sprake. Uit de brieven die belanghebbende in hoger beroep heeft overgelegd van de heer [C] aan het bestuur van de Stiftung is slechts op te maken dat de heer [C] het initiatief nam tot het doen van periodieke uitkeringen aan zijn kinderen doch voor de uitvoering ervan steeds de goedkeuring van het bestuur van de Stiftung benodigd was. Gesteld noch anderszins is gebleken dat het bestuur van de Stiftung rechtens gehouden was het initiatief van de heer [C] te volgen. Evenmin is gesteld noch gebleken dat de heer [C] anderszins in weerwil van hetgeen de Statuten en de Beistatuten bepalen zonder toestemming van het bestuur van de Stiftung betalingen kon initiëren ten laste van het vermogen van de Stiftung.

7.3.

Met inachtneming van het voorgaande verklaart het Hof het hoger beroep van belanghebbende ongegrond. Beslist dient te worden als volgt.

Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. J.J.J. Engel, Chr.Th.P.M. Zandhuis en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.J. Jansen. De beslissing is op 1 juli 2014 in het openbaar uitgesproken.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- - de naam en het adres van de indiener;

- - de dagtekening;

- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- - de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.