Gerechtshof Den Haag, 12-12-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4738, 2200348014
Gerechtshof Den Haag, 12-12-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4738, 2200348014
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 12 december 2014
- Datum publicatie
- 9 september 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2014:4738
- Zaaknummer
- 2200348014
Inhoudsindicatie
Vrijspraak; gezien de inhoud van de in de tenlastelegging bedoelde berichten, valt het plaatsen daarvan op Facebook naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een begin van uitvoering van het misdrijf zoals voorzien en strafbaar gesteld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht, nog daargelaten de vraag of het de verdachte is geweest die één of meer van die berichten op Facebook heeft geplaatst en, zo ja, welk(e) bericht(en) en wanneer.
Uitspraak
Rolnummer: 22-003480-14
Parketnummer: 09-136894-14
Datum uitspraak: 12 december 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
geboren te 's-Gravenhage op 19 juni 1974,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
12 december 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan
20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode tussen 14 april 2014 en
25 april 2014 te ‘s-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om woningcorporatie Vestia door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die woningcorporatie Vestia wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, opzettelijk dreigend een en of meerdere bericht(en) op Facebook heeft geplaatst met de tekst:
“Aankomende week/weken willen jullie van woningcorpoöratie Vestia, verhuurder van vele woning en de Haagse buurt Duindorp, een aantal van jullie klanten uit de buurt Duindorp ‘op gesprek’ uitnodigen.
De groep van huurders is via de media die hen onverwachts bevroeg, HEEL DUIDELIJK geweest over wat hun WEL en wat hun NIET willen.
Dus de vraag is:
Wat willen jullie nog meer weten?
Waar willen jullie duidelijkheid over?
Laat één ding duidelijk zijn:
Wij als BINNENLANDERS zullen niet accepteren, dat onze volksgenoten in Duindorp in een hoekje gedreven worden, en wellicht de komende weken als een stel ondeugende kindjes ter verantwoording geroepen, of zelfs erger, op wat voor wijze dan ook, gesanctioneerd en benadeeld worden.
Laat dit een waarschuwing en daarmee belofte zijn aan jullie bedrijf en medewerkers.
Jullie hebben een kantoorpand, en dat is voor iedereen 7x24 bereikbaar.
Overgave? Nooit. Maximale weerstand.
En echte weerstand laat zich niet verbieden.
De groeten,
Geen bange, maar een boze binnenlander.”
En/of
“Weet u ‘beste dames en heren van Vestia; Jullie bekijken het maar verders met jullie multicultibeleid...”
En/of
“Afhankelijk van de uitkomst van die (intimiderende) ‘gesprekken’ kunnen jullie een demonstratie tegen jullie anti-Nederlandse woningbeleid, aan de [adres] in Den Haag of elders(!!) verwachten”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Gezien de inhoud van de in de tenlastelegging bedoelde berichten, valt het plaatsen daarvan op Facebook naar het oordeel van het hof niet aan te merken als een begin van uitvoering van het misdrijf waar de tenlastelegging het oog op heeft, te weten
“een ander door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gericht tegen die ander,” – welke feitelijkheid van zodanige aard dient te zijn dat daaraan geen weerstand kan worden geboden – “wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden”,
zoals voorzien en strafbaar gesteld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht, nog daargelaten de vraag of het de verdachte is geweest die één of meer van die berichten op Facebook heeft geplaatst en, zo ja, welk(e) bericht(en) en wanneer.
Naar het oordeel van het hof is hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en dient hij daarvan te worden vrijgesproken.