Gerechtshof Den Haag, 09-10-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:4036, 2200186715
Gerechtshof Den Haag, 09-10-2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:4036, 2200186715
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2015
- Datum publicatie
- 1 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2015:4036
- Zaaknummer
- 2200186715
Inhoudsindicatie
Artikel 308 Sr.
Het is aan de verdachte haar schuld te wijten dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, door aan haar een zelfgemaakt ‘speedbommetje’ te verstrekken.
Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden, met aftrek van voorarrest.
Uitspraak
Rolnummer: 22-001867-15
Parketnummer: 09-900166-10
Datum uitspraak: 9 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 16 november 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
[Geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en -na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden- het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 25 september 2015.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren, waarbij naast algemene voorwaarden bijzondere voorwaarden zijn opgelegd zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is beslist omtrent de in beslag genomen goederen zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft in hoger beroep de verdachte vrijgesproken van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en heeft de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Voorts is de teruggave van de in beslag genomen goederen gelast zoals opgenomen in het arrest.
De advocaat-generaal heeft tegen voornoemd arrest beroep in cassatie ingesteld. Het beroep is beperkt tot de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft de bestreden uitspraak vernietigd, uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en de strafoplegging en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 14 april 2015 het vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:Zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's Gravenhage waren heeft verkocht en/of te koop aangeboden en/of afgeleverd en/of uitgedeeld, wetende dat die waren voor het leven en/of de gezondheid schadelijk waren, terwijl zij dat schadelijke karakter heeft verzwegen, immers heeft zij verdachte (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA (XTC) en/of 4-hydroxyboterzuur (GHB) en/of enig (andere) schadelijke stof uitgedeeld en/of verstrekt aan [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2] en/of één of meer (ander(e)) perso(o)n(en); (art. 174 lid 1 Wetboek van Strafrecht)subsidiair, in dien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [slachtoffer1] en/of [slachtoffer2], ten gevolge waarvan:
- die [slachtoffer1] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden en/of
- die [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en/of leverfalen), althans enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos, althans grovelijk, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [slachtoffer2], waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en/of leverfalen) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof is – evenals de rechtbank en conform de vordering van de advocaat-generaal en het betoog van de raadsman – van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Meer subsidiair:
Zij op of omstreeks 22 februari 2010 te 's-Gravenhage roekeloos, althans grovelijk, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende amfetamine (speed) en/of MDMA en/of MDA en/of 4-hydroxyboterzuur en/of enig (andere) schadelijke stof (ter inname) heeft verstrekt aan [slachtoffer2], waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel (te weten: nier- en/of leverfalen) heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman – overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal gevoegde pleitnota – zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het meer subsidiair ten laste gelegde, nu niet kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte op dit punt beter had moeten weten.
Het hof overweegt allereerst dat bij de beoordeling van het meer subsidiair tenlastegelegde, of het – kort gezegd – aan verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer2] zwaar lichamelijk letsel, dan wel lichamelijk letsel als genoemd in artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelopen, doordat de verdachte drugs aan [slachtoffer2] heeft verstrekt, het met name gaat om de vraag of van die verstrekking van de speed aan de verdachte een zodanig verwijt kan worden gemaakt dat deze als tenminste aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onachtzaam of nalatig moet worden aangemerkt. Het hof dient bij deze beoordeling uit te gaan van de gemiddelde mens in dit geval van de gemiddelde drugsgebruiker.
De verdachte gebruikte naar eigen zeggen regelmatig drugs en kan naar het oordeel van het hof derhalve gezien worden als een gemiddelde drugsgebruiker.
Het hof overweegt voorts dat de stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, waartoe ook amfetamine behoort, door de wetgever worden beschouwd als drugs waarvan het gebruik een onaanvaardbaar risico voor de (volks)gezondheid oplevert. Dit risico mag derhalve als bekend worden verondersteld, ook bij de verdachte. De veronderstelling dat ook de verdachte op de hoogte was van de risico’s wordt bovendien ondersteund door haar verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende dat zij nooit drugs zou geven aan minderjarige meisjes, omdat zij weet dat dat risico’s met zich mee brengt. Desondanks heeft de verdachte aan een zeventienjarig meisje dat niet veel ervaring had met het gebruik van harddrugs, een zelfgemaakt ‘speedbommetje’ verstrekt waarvan haar het gewicht en de precieze samenstelling niet bekend was. Daarmee heeft zij welbewust onaanvaardbare risico’s genomen. Het hof weegt in het bijzonder mee dat de verdachte – die door haar leeftijd en haar ervaring in het gebruik van drugs al een zeker overwicht had – [slachtoffer2] heeft aangemoedigd door te zeggen ‘dat het leuk was’, ‘dat het geen kwaad kon’ en dat de werkzame stof dezelfde was als die in ADHD-pillen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuld heeft gehad aan het zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer2] en dat die schuld heeft bestaan in aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op: