Home

Gerechtshof Den Haag, 17-06-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1989, BK-15/01020

Gerechtshof Den Haag, 17-06-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:1989, BK-15/01020

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
17 juni 2016
Datum publicatie
13 juli 2016
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2016:1989
Formele relaties
Zaaknummer
BK-15/01020

Inhoudsindicatie

Partijen houdt in hoger beroep, net als voor de rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of de naheffingsaanslag terecht en, zo dat het geval is, tot het juiste bedrag is opgelegd. Belanghebbende is ook gekant tegen de boete.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-15/01020

in het geding tussen:

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 september 2015, nr. SGR 15/136.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende zijn over het tijdvak van 1 februari 2012 tot en met 31 oktober 2012 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting van € 149.089 en bij beschikking een boete van € 74.544 opgelegd en is bij beschikking € 4.211 belastingrente berekend.

1.2.

Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 167 is geheven.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de beschikkingen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te vergoeden proceskosten van € 1.468 en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.5.

De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen.

1.6.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De zaak is mondeling behandeld ter zitting van het Hof van 10 juni 2016 in Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen.

1.8.

De griffier heeft de gemachtigde van belanghebbende bij aangetekende brief, verzonden op 29 april 2016 aan [A] , [B] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd op de zitting te verschijnen. Blijkens door de griffier telefonisch bij PostNL ingewonnen inlichtingen is de brief op 2 mei 2016 opgehaald door de door de geadresseerde ingeschakelde haalservice en dezelfde dag bezorgd bij de geadresseerde. Voor de ontvangst van de brief is een handtekening gezet.

Feiten

Met inachtneming van wat de rechtbank heeft vastgesteld, gaat het Hof uit van de volgende feiten:

2.1.

Op 10 februari 2012 is belanghebbende onder de naam " [C] " ( [C] ) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in Rotterdam (KvK). Als legitimatiebewijs heeft hij zijn paspoort gebruikt. De activiteiten zijn: "Financieel adviesbureau, alsmede het geven van advies en bemiddelen bij in- en verkoop van technische en ongeregelde goederen". Hem is een btw-identificatienummer toegekend, wat de Inspecteur heeft bevestigd bij brief van 10 februari 2012, kenmerk […] . Hij heeft zich 30 oktober 2012 uitgeschreven bij de KvK, met als legitimatie zijn identiteitsbewijs. Vóór, gedurende en na de inschrijfperiode is hij in loondienst werkzaam als servicemonteur bij [D] B.V. te [Z] .

2.2.

Het in Hamburg (Duitsland) gevestigde [E] -GmbH ( [E] ) heeft in de periode 1 januari 2012 tot en met 30 september 2012 voor een totaalbedrag van € 713.347 bij de Duitse Belastingdienst aangiften en opgaaf gedaan van diverse intracommunautaire leveringen van generatoren aan [C] . Intracommunautaire verwervingen van de goederen zijn door [C] niet verantwoord in de binnenlandse aangiften. [C] doet door tussenkomst van zijn belastingadviseur over deze periode nihilaangiften. Ook is namens belanghebbende een verzoek om vermindering gedaan over het eerste kwartaal van 2012. Om reden van mismatching heeft de Inspecteur informatie ingewonnen bij de Duitse Belastingdienst.

2.3.

De Duitse Belastingdienst heeft informatie gevraagd bij [E] . Aan de Inspecteur is gezonden de van [E] verkregen reactie, een brief die inhoudt:

"Bezugnehmen auf ihr Schreiben vom 16.04.2013 (…) übersenden wir ihnen die notwendigen Unterlagen in Kopie.

1) Es handelte sich hier um Lieferung von Gegenständen/Produkte.

2) Die Produkte wurden ausschließlich von [F] oder [G] befördert.

3) Die Liefer-Aderessen finden Sie hinter jeder Rechnung angeheftet.

4) Die Kopien der Rechnungen finden Sie im Anhang.

5) Die Zahlungen der Rechnungen wurden bei Bestellung oder nach Bestellung in Bar getätigt.

6) Die Zahlungsbelege finden Sie im Anhang hinter den Rechnungen angefügt.

7) Die Rechnungen wurden von der Firma [C] (geführt von [X] ) oder seinen Beauftragten bezahlt. Die Belege finden Sie im Anhang hinter den Rechnungen angefügt.

8) Die Firma [C] (geführt von [X] ) ist Kunde der [E] -GmbH und dessen Auftraggeber gewesen. Entsprechende Belege und Vereinbarungen finden Sie im Anhang hinter den Rechnungen angefügt."

2.4.

Bij haar brief heeft [E] per intracommunautaire levering kopieën van de daarop betrekking hebbende stukken gevoegd:

- de pro-forma- en originele factuur gericht aan [C] met de vermelding dat betaling contant heeft plaatsgevonden;

- een uittreksel van de KvK met de gegevens van [C] ;

- de in 2.1 vermelde brief van de Belastingdienst;

- het paspoort van belanghebbende;

- de verificatie van het btw-identificatienummer van [C] ;

- Bestätigung/Confirmation met de verklaring van belanghebbende de goederen te transporteren van [E] naar de koper en deze niet in Duitsland te zullen verkopen, of [E] opdracht te geven de goederen bij de klanten af te leveren in een andere lidstaat van de EU;

- Quittung über Bezahlung met de verklaring van belanghebbende de bestelling te hebben betaald en de goederen in zijn opdracht zijn afgeleverd bij de klant;

- kwitantie voor de ontvangst van de koopsom door [E] van belanghebbende (Einnahme/Ausgabebeleg).

De stukken zijn voorzien van een handtekening van belanghebbende en/of een firmastempel van [C] . Op de facturen staan die handtekening en/of firmastempel boven de regel "Wir haben den Betrag in bar dankend erhalten". Verder heeft [E] nog diverse stukken overgelegd die betrekking hebben op het vervoer van de goederen.

2.5.

Bij belanghebbende heeft 30 oktober 2012 een bedrijfsbezoek plaatsgevonden. Vastgesteld is dat een administratie ontbreekt. De bevindingen zijn neergelegd in een brief van 2 september 2013 met de mededeling dat de Inspecteur omzetbelasting zal naheffen op grond van de uit Duitsland verkregen informatie. Als uitgangspunt geldt dat belanghebbende de door [E] geliste goederen heeft verworven en vervolgens met een winstopslag van 10 percent in Nederland heeft afgezet.

2.6.

De berekening van de naheffingsaanslag:

omzet algemeen tarief (19 percent): € 784.681 / belasting: € 149.089

intracommunautaire verwervingen: € 713.347 / belasting: € 135.535

verschuldigde omzetbelasting: € 284.624

voorbelasting (ter zake van de verwervingen): € 135.535

naheffing: € 149.089.

De rechtbank

3. De rechtbank heeft overwogen:

"(…)

Geschil

6. In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag aan [belanghebbende] zijn opgelegd. Meer bijzonder is in geschil of sprake is van intracommunautaire verwervingen door [belanghebbende] van de door [E] GmbH geliste goederen.

7. [ Belanghebbende] stelt dat hij nooit goederen heeft ingekocht in Duitsland, dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude en dat de handtekeningen die op de stukken afkomstig van [E] GmbH staan, niet van hem zijn. Op sommige stukken lijkt de handtekening daarop geplakt te zijn. De ondernemingsactiviteiten van [belanghebbende] zijn nooit van de grond gekomen, wat verklaart dat er geen administratie voorhanden is. [Belanghebbende] heeft een overzicht overgelegd van zijn werkroosters waaruit volgt dat hij op dagen waarop hij volgens de stukken afkomstig van [E] GmbH in Duitsland zou zijn geweest, in Rotterdam aan het werk was. Ook komt op geen van de vervoersbescheiden zijn naam voor en heeft [F] verklaard hem of zijn bedrijf niet te kennen. [Belanghebbende] concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag en de boete tot nihil.

8. [ De Inspecteur] stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Of [belanghebbende] daadwerkelijk in Hamburg was ten tijde van de aankopen, is niet van belang. Er is geen reden te twijfelen aan de handtekeningen die op de bescheiden staan, omdat die overeenkomen met de handtekening van [belanghebbende] op het formulier waarmee [belanghebbende] zich bij de KvK heeft aangemeld als ondernemer. De KvK heeft schriftelijk verklaard dat [belanghebbende] zich bij de inschrijving heeft gelegitimeerd met zijn paspoort en dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Verder zijn er steeds minieme verschillen tussen de handtekeningen waaruit volgt dat de handtekeningen steeds opnieuw moeten zijn gezet. [De Inspecteur] acht niet aannemelijk dat sprake is van identiteitsfraude. De brief vermeld onder [2.1] en de kopie van een gewaarmerkt uittreksel van de KvK kunnen volgens [de Inspecteur] uitsluitend door [belanghebbende] aan [E] GmbH zijn verstrekt. [De Inspecteur] stelt dat uit [belanghebbendes] bankafschriften blijkt dat [belanghebbende] nagenoeg geen geld heeft uitgegeven voor zijn levensonderhoud en dat [belanghebbende] uitgaven heeft gedaan die niet worden gedekt door de af- en bijschrijvingen op de bankrekening. [De Inspecteur] verbindt hieraan de conclusie dat [belanghebbende] andere geldmiddelen tot zijn beschikking gehad moet hebben. Ook wijst [de Inspecteur] op de arresten van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) van 18 december 2014, C-131/13, C-163/13 en C-164/13 op grond waarvan het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf kan worden geweigerd indien in een andere lidstaat sprake is geweest van btw-fraude.

Beoordeling van het geschil

9. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, op [de Inspecteur] rust. In onderhavige geval betekent dit dat [de Inspecteur] zowel aannemelijk moet maken dat sprake is van intracommunautaire verwervingen door [belanghebbende] als dat [belanghebbende] de desbetreffende goederen (met winst) heeft verkocht. [De Inspecteur] heeft daartoe uitsluitend gewezen op de stukken die hij heeft ontvangen van de Duitse belastingdienst.

10. De rechtbank stelt vast dat de door [de Inspecteur]overgelegde kopieën van de door de Duitse belastingdienst toegestuurde stukken voor een groot deel slecht dan wel niet leesbaar zijn. In het bijzonder de vervoersbescheiden en de kopieën van het paspoort van [belanghebbende] zijn vrijwel onleesbaar.

11. Gezien de slechte kwaliteit van de stukken, kan niet worden uitgesloten dat, zoals [belanghebbende] stelt, sprake is van vervalsingen van zijn handtekening. Zo staat op de kwitantie die ziet op de betaling van 10 september 2012 de handtekening in een rechthoekig wit vlak, dat deels de lijnen van de kwitantie lijkt af te dekken. Dat de handtekeningen op de stukken inderdaad lijken op die welke op het aanmeldingsformulier bij de KvK staat, betekent nog niet dat daarmee vaststaat dat die handtekeningen ook daadwerkelijk door [belanghebbende] zijn gezet. Verder is met de stukken onvoldoende komen vast te staan dat bij de intracommunautaire leveringen van [E] GmbH daadwerkelijk sprake is geweest van zogenoemde afhaaltransacties door [belanghebbende] en dat niet [E] GmbH zelf de goederen feitelijk in Duitsland dan wel elders heeft afgeleverd. [Belanghebbende] heeft er terecht op gewezen dat op de vervoersbescheiden, voor zover leesbaar, zijn naam of die van zijn bedrijf en zijn adres niet voorkomen en [de Inspecteur] heeft desgevraagd geen verband kunnen leggen tussen de vervoersbescheiden en [belanghebbende]. Uit de “Bestätigung/Confirmation” blijkt dat verband evenmin en daaruit volgt ook niet dat sprake is van afhaaltransacties nu daarin wordt verklaard dat de goederen óf worden afgehaald óf door [E] GmbH moeten worden afgeleverd bij de klant van de koper. Welke keus er uiteindelijk is gemaakt, blijkt niet. Verder heeft [de Inspecteur] ter zitting erkend dat het merkwaardig is dat er verklaringen zijn overgelegd van [belanghebbende]dat hij de goederen zou hebben betaald en in dit kader ook op de facturen zijn handtekening zou hebben gezet bij de opmerking dat contant is betaald. Het ligt immers veeleer voor de hand dat degene die de betaling vordert een dergelijke verklaring afgeeft zodat de afnemer bewijs heeft van de betaling. De stukken hadden dan ook aanleiding moeten zijn voor [de Inspecteur] om betere kopieën dan wel de originele bescheiden op te vragen bij de Duitse belastingdienst en aan hen nadere vragen te stellen. Dat [de Inspecteur] dat, zoals hij ter zitting heeft verklaard, heeft nagelaten, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Ook indien de rechtbank [de Inspecteur] volgt in zijn stelling dat [belanghebbende] meer inkomsten gehad moet hebben dan uit zijn bankrekening blijkt, staat nog niet vast dat die inkomsten afkomstig moeten zijn uit de verkoop van door [E] GmbH intracommunautair geleverde goederen.

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft [de Inspecteur] niet aannemelijk gemaakt dat [belanghebbende] de goederen intracommunautair heeft verworven. Daarmee is [de Inspecteur] evenmin erin geslaagd aannemelijk te maken dat [belanghebbende] de goederen heeft verkocht.

13. Dat neemt evenwel niet weg dat [belanghebbend] geen afdoende verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat [E] GmbH beschikte over de brief vermeld onder 1 en de kopie van het uittreksel van de KvK. Het enkele betoog van [belanghebbende] ter zitting dat deze wellicht zonder zijn medeweten zijn gekopieerd vanuit zijn computer, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat [belanghebbende] wel op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de door [E] GmbH gestelde intracommunautaire leveringen. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of hieraan op grond van het arrest van het HvJ EU van 18 december 2014, C-131/13,ECLI:EU:C:2014:2455 consequenties moeten worden verbonden. In dat arrest wordt voor recht verklaard dat de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties staat een belastingplichtige in het kader van een intracommunautaire levering de toepassing te weigeren van het recht op aftrek, vrijstelling of teruggaaf van de btw, indien aan de hand van objectieve gegevens vast komt te staan dat deze belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij met de handeling waarvoor aanspraak op het betrokken recht wordt gemaakt, deelnam aan btw-fraude in het kader van een keten van leveringen. [Belanghebbende] heeft echter nimmer het recht op aftrek ter zake van intracommunautaire leveringen geclaimd en ook overigens is gesteld noch gebleken dat [belanghebbende] aanspraak heeft gemaakt op enig ander recht voortvloeiend uit het rechtstelsel van de Unie. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om enkel op grond van die vermoedelijke betrokkenheid de naheffingsaanslag geheel of gedeeltelijk in stand te laten.

14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft [de Inspecteur] niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag terecht aan [belanghebbende] is opgelegd en dient het beroep gegrond te worden verklaard.

(…)"

Geschil en standpunten

4.1.

Partijen houdt in hoger beroep, net als voor de rechtbank, het antwoord op de vraag verdeeld of de naheffingsaanslag terecht en, zo dat het geval is, tot het juiste bedrag is opgelegd, welke vraag de Inspecteur bevestigend en belanghebbende ontkennend beantwoordt. Belanghebbende is ook gekant tegen de boete.

4.2.

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing