Home

Gerechtshof Den Haag, 29-09-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4208, BK-17/00382

Gerechtshof Den Haag, 29-09-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:4208, BK-17/00382

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 september 2017
Datum publicatie
13 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2017:4208
Formele relaties
Zaaknummer
BK-17/00382

Inhoudsindicatie

In hoger beroep is, net als voor de Rechtbank, tussen partijen in geschil of de onderwerpelijke verkrijgingen op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en letter h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer zijn vrijgesteld van de heffing van overdrachtsbelasting, welke vraag belanghebbende, zo nodig met een beroep op het vertrouwensbeginsel, bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-17/00382

in het geding tussen:

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 3 februari 2017, nr. SGR 16/82.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aangifte voor de overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging op 31 december 2014 van onroerende zaken, te weten zeventien wooneenheden voor studenten te [Y] .

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 334 is geheven.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 501 is geheven.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 8 september 2017 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

Met inachtneming van wat de Rechtbank heeft vastgesteld gaat het Hof uit van de volgende feiten:

2.1.

Belanghebbende is een instelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Woningwet en een algemeen nut beogende instelling (ANBI) als bedoeld in artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

2.2.

Op 19 juni 2014 sluit belanghebbende met de gemeente [Y] een samenwerkingsovereenkomst ter realisatie van studentenhuisvesting in [Y] . In de preambule van de overeenkomst is vermeld dat de studentenhuisvesting in [Y] tekortschiet.

2.3.

Dezelfde dag koopt belanghebbende van Woningstichting Rentree te [Y] , ook een ANBI, een aantal onroerende zaken en rechten op onroerende zaken voor € 10.950.000, dat wordt geleverd bij akte van 31 december 2014.

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

Geschil

4. In geschil is of de (…) verkrijging is vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, eerste lid, onderdeel h, (de vrijstelling) van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr).

5. [ Belanghebbende] stelt dat de verkrijging is vrijgesteld en heeft daarvoor - kort weergegeven - het volgende aangevoerd.

5.1

Door het gesloten stelsel binnen de woningcorporatiesector is de verkrijging geheel in lijn met doel en strekking van de voor de vrijstelling geldende voorwaarden, namelijk dat het desbetreffende vermogen beschikbaar blijft voor de volkshuisvesting en dus niet voor commerciële doeleinden wordt aangewend.

5.2

Subsidiair stelt [belanghebbende] dat het begrip 'commerciële factoren' in een geval als het onderhavige moet worden ingevuld zoals dat wordt ingevuld voor juridische fusies.

5.3

Meer subsidiair stelt [belanghebbende] dat met het stellen van voorwaarden aan de overdrachtsprijs de delegatiebepaling van artikel 15, eerste lid, van de Wbr wordt overschreden.

5.4

Meest subsidiair stelt [belanghebbende] dat moet worden uitgegaan van de fiscale boekwaarde of de marktwaarde conform de nieuwe Woningwet.

[Belanghebbende] heeft verder aangevoerd dat [de Inspecteur] het vertrouwensbeginsel heeft geschonden omdat hij tot en met de bezwaarfase het standpunt huldigde dat sprake was van een taakoverdracht en daarop in het verweerschrift terugkomt.

6. [ De Inspecteur] stelt dat de vrijstelling niet van toepassing is en heeft daarvoor - kort weergegeven - aangevoerd dat geen sprake is van een taakoverdracht als bedoeld in artikel 5d, eerste lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer 1971 (Ubbr) en dat commerciële factoren een rol hebben gespeeld omdat de koopprijs hoger is dan de historische kostprijs minus afschrijvingen.

(…)

Beoordeling van het geschil

9. Op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wbr, zoals dit artikel luidde tot 1 januari 2016, is onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van overdrachtsbelasting vrijgesteld hetgeen wordt verkregen bij fusie, splitsing en interne reorganisatie. De voorwaarden zijn gesteld in het Ubbr. In artikel 5d, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van het Ubbr is bepaald dat de vrijstelling toepassing vindt bij een taakoverdracht tussen twee of meer instellingen die de status van ANBI hebben, indien in het kader daarvan alle activa en passiva die betrekking hebben op de overgedragen taak aan de verkrijgende instelling worden overgedragen, mits bij de overdracht commerciële factoren geen rolspelen.

10. Vast staat dat in het onderhavige geval geen sprake is van een verkrijging bij fusie, splitsing of interne reorganisatie. De vrijstelling kan daardoor alleen toepassing vinden als de verkrijging heeft plaatsgevonden in het kader van een hiervoor genoemde taakoverdracht en dus is voldaan aan de gestelde voorwaarden.

11. In haar nadere stuk van 1 december 2016 heeft [belanghebbende] onder meer het volgende opgemerkt:

'De transactie met [de corporatie], waarbij de financiering van de overnameprijs door [belanghebbende] wordt aangetrokken is vergelijkbaar met de situatie dat het vermogen (saldo van activa minus passiva) wordt overgenomen. Bij aflossing van haar schulden met de verkoopopbrengst zal bij [de corporatie] ook geen vermogen resteren dat kan weglekken. Een situatie die vergelijkbaar is met de situatie dat [belanghebbende] ook de schulden had overgenomen'.

12. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze passage geen andere conclusie worden getrokken dan dat de corporatie schulden had die betrekking hadden op de overgedragen onroerende zaken en [belanghebbende] die schulden niet heeft overgenomen. [Belanghebbende] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Reeds hierom moet worden geoordeeld dat, zo al sprake was van een taakoverdracht, niet is voldaan aan de voorwaarde dat alle activa en passiva die op de overgedragen taak betrekking hebben, aan [belanghebbende] zijn overgedragen. De vrijstelling is daarom niet van toepassing. In zoverre is het gelijk dus aan [de Inspecteur].

13. Gelet op het vorenstaande behoeft de vraag of bij de overdracht commerciële factoren een rol hebben gesteld niet meer te worden beantwoord. Op grond van de Wrb geldt de vrijstelling alleen voor hetgeen wordt verkregen bij fusie, splitsing en interne reorganisatie. Op grond van de in 9 genoemde bepaling in het Ubbr, geldt de vrijstelling ook bij hetgeen wordt verkregen bij een taakoverdracht tussen ANBI-instellingen. De regeling van het Ubbr is dus ruimer dan die van de wet. Omdat de voorwaarden die in het Ubbr zijn gesteld alleen gelden voor de daarin opgenomen verruiming van de vrijstelling, is van overschrijding van de delegatiebevoegdheid geen sprake.

14. Het beroep van [belanghebbende] op het vertrouwensbeginsel stuit af op het in 12 gegeven oordeel, omdat de vraag of sprake is van een taakoverdracht in het midden kan blijven nu dit in het onderhavige geval niet tot gevolg heeft dat de vrijstelling van toepassing is.

15. Gelet op het voorstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

16. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

(…)"

Geschil en standpunten

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing