Home

Gerechtshof Den Haag, 03-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1070, BK-18/01085

Gerechtshof Den Haag, 03-05-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1070, BK-18/01085

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
3 mei 2019
Datum publicatie
14 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:1070
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/01085

Inhoudsindicatie

Tussen partijen is in geschil of de diensten die [belanghebbende] ten behoeve van de kerk verricht op grond van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet zijn vrijgesteld.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/01085

in het geding tussen:

en

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 16 oktober 2018, nr. SGR 18/1661.

Procesverloop

1.1.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 € 2.022 aan omzetbelasting op aangifte voldaan.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de voldoening op aangifte afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld bij de Rechtbank. Een griffierecht van € 170 is geheven.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 253 is geheven.

1.6.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft gereageerd bij op 25 maart 2019 aan de Inspecteur doorgezonden brief van 23 maart 2019.

1.7.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 5 april 2019. De Inspecteur is verschenen. Van de kant van belanghebbende is niemand verschenen.

1.8.

Met betrekking tot de zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende bij de in punt 1.6 vermelde brief van 23 maart 2019 meegedeeld: "Wij menen ons standpunt inmiddels met alle processtukken voldoende duidelijk schriftelijk te hebben ingediend. Mede gezien de drukke werkzaamheden op ons kantoor, zullen wij niet op de zitting verschijnen. Wel verzoeken wij u uitdrukkelijk deze reactie (die nog juist binnen de termijn van 10 dagen voor de zitting is ingediend) mee te nemen in uw beslissing." Om uitstel van de zitting is niet gevraagd.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Bij de Kamer van Koophandel is neergelegd dat zijn ondernemersactiviteiten bestaan uit het onder de naam [X] Theatermaker verzorgen van entertainment en het samenstellen van entertainmentprogramma’s.

2.2.

Vanaf november 2014 verricht belanghebbende zonder vastgelegde overeenkomst gedurende twee jaar tegen vergoeding diensten aan de Hervormde Kerk te [A] .

2.3.

Onderdeel 6.10 van het Beleidsplan Hervormde gemeente [A] en [B] 2015-2018 vermeldt:

"(…)

Inhuren Jeugdwerker

In november 2014 is een jeugdwerker ingehuurd voor 4 uur per week, voor een periode van twee jaar. Door de inzet van deze jeugdwerker willen we achterhalen waarom de jeugd (diverse leeftijden) niet deelneemt aan de aangeboden activiteiten, zoals bijvoorbeeld catechisatie, clubs en kamp. Daarnaast kan hij zich richten op het bedenken van nieuwe vormen van jeugdwerk die jongeren in deze tijd aanspreken.

(…)"

2.4.

Op 18 oktober 2014 heeft belanghebbende een Aanvraag Verklaring arbeidsrelatie (VAR-verklaring) bij de Belastingdienst ingediend om duidelijkheid te krijgen over de arbeidsrelatie met de kerk. In de aanvraag zijn de werkzaamheden omschreven als: "Het op freelance-basis uitvoeren van projectmatig jongerenwerk". Op 24 oktober 2014 is belanghebbende een van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 geldige VAR-verklaring afgegeven voor "het uitvoeren van projectmatig jongerenwerk".

2.5.

Tot de stukken van het geding behoren kopieën van facturen die belanghebbende heeft uitgereikt aan de kerk. In totaal is voor het jaar 2016 € 9.402 (inclusief € 1.632 aan omzetbelasting) aan de kerk in rekening gebracht. Op de facturen zijn de door belanghebbende verrichte diensten aangeduid als "Uitvoering aanneming van jongerenwerk".

De Rechtbank:

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

Geschil

6. Tussen partijen is in geschil of de diensten die [belanghebbende] ten behoeve van de kerk verricht op grond van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet zijn vrijgesteld. Als deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is tussen partijen in geschil of de diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Verder is tussen partijen in geschil of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.

7. [ Belanghebbende] stelt primair dat de diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar de VAR-verklaring, de facturen en het Beleidsplan. Hij voert aan dat de kerk vrijgestelde diensten verricht, dat hij in feite een deel van de diensten van de kerk verricht en dat daarom deze diensten zijn vrijgesteld. In het verlengde daarvan doet [belanghebbende] een beroep op het neutraliteitsbeginsel. Subsidiair stelt [belanghebbende] dat de diensten zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Daarnaast stelt [belanghebbende] dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd en dat hij daarom, ook als de rechtsgevolgen van de uitspraak in stand blijven, recht heeft op een vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

8. [ De Inspecteur] stelt, kort samengevat, dat [belanghebbende] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de diensten die hij heeft verricht aan de kerk zijn vrijgesteld op grond van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet, dan wel op grond van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Verder is geen sprake van schending van het neutraliteitsbeginsel en is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd.

Beoordeling van het geschil

Vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet

9. Ingevolge artikel 11, eerste lid, letter t, van de Wet, zijn onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van omzetbelasting vrijgesteld de diensten en daarmee nauw samenhangende leveringen door werkgevers- en werknemersorganisaties, alsmede door organisaties van politieke, godsdienstige, vaderlandslievende, levensbeschouwelijke of liefdadige aard aan hun leden tegen een statutair vastgestelde contributie.

10. Ingevolge het tweede lid van artikel 11 van de Wet, is de voormelde vrijstelling slechts van toepassing als met de prestaties geen winst wordt beoogd. Onder het beogen van winst wordt ook verstaan het behalen van exploitatieoverschotten, tenzij deze niet worden uitgekeerd, maar worden aangewend ten dienste van de bedoelde prestaties. De nauw samenhangende leveringen van goederen en diensten, bedoeld in het eerste lid, zijn van de vrijstelling uitgesloten wanneer zij:

a. niet onontbeerlijk zijn voor het verrichten van de vrijgestelde handelingen;

b. in hoofdzaak ertoe strekken aan de instelling extra opbrengsten te verschaffen door de uitvoering van handelingen welke worden verricht in rechtstreekse mededinging met aan de heffing van belasting onderworpen handelingen van commerciële ondernemingen.

11. Het is aan [belanghebbende], die een beroep doet op de vrijstelling, om aannemelijk te maken dat de door hem aan de kerk verrichtte diensten voldoen aan de voorwaarden voor de vrijstelling. Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] daarin niet geslaagd.

12. Indien een kerk vrijgestelde diensten verricht, dan nog betekent dat niet per definitie dat een eventuele derde aan wie een kerk een deel van haar diensten uitbesteedt - ongeacht hoe deze uitbesteding wordt aangeduid - ook vrijgestelde diensten verricht. De diensten van die derde dienen altijd afzonderlijk te worden beoordeeld.

13. Door [belanghebbende] is niet aannemelijk gemaakt dat zijn diensten onontbeerlijk zijn voor het verrichten van vrijgestelde - wat daar verder ook van zij - diensten van de kerk. Het Beleidsplan, de facturen en de VAR-verklaring waar [belanghebbende] naar verwijst zijn onvoldoende om aannemelijk te maken dat de door hem verleende diensten aan de kerk onder de voormelde vrijstelling vallen. Uit het Beleidsplan blijkt dat [belanghebbende] door de kerk is ingehuurd om te achterhalen waarom jongeren niet deelnemen aan de door de kerk aangeboden activiteiten en voorts om nieuwe activiteiten te bedenken die jongeren in deze tijd aanspreken. Daarmee verricht [belanghebbende] diensten aan de kerk zelf en niet aan de leden van de kerk, laat staan dat hij diensten verricht aan de leden van de kerk tegen een statutair vastgestelde contributie. Op de facturen die [belanghebbende] heeft uitgereikt aan de kerk, staat vermeld dat sprake is van aanneming van jongerenwerk. Dit is te weinig concreet om aan de hand daarvan te concluderen dat de diensten vallen onder de vrijstelling. Uit de VAR-verklaring blijkt enkel dat de Belastingdienst de werkzaamheden op basis van de door [belanghebbende] aangeleverde informatie heeft gekwalificeerd als resultaat uit overige werkzaamheden.

14. Tot slot is gesteld noch gebleken dat [belanghebbende] met de diensten aan de kerk geen winst beoogt.

Neutraliteitsbeginsel

15. [ Belanghebbende] heeft gesteld dat sprake is van schending van het neutraliteitsbeginsel. De rechtbank begrijpt het betoog van [belanghebbende] aldus dat zijn werkzaamheden ten behoeve van de kerk moeten worden vrijgesteld, omdat de kerk vrijgestelde prestaties verricht. Zou dit anders zijn, dan zou er een ongelijke behandeling van gelijkwaardige diensten plaats vinden. [Belanghebbende] heeft ter onderbouwing van dit betoog te weinig aangevoerd. Immers niet is gebleken dat de kerk als ondernemer voor de omzetbelasting vrijgestelde prestaties verricht en evenmin is gebleken dat [belanghebbende] dezelfde prestaties verricht als de kerk.

Vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet

16. Ingevolge artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet, zijn onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van omzetbelasting vrijgesteld de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen leveringen en diensten van sociale of culturele aard, mits de ondernemer geen winst beoogt en niet een verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen.

17. Gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende] geen winst beoogt. Reeds daarom is niet aannemelijk geworden dat zijn diensten aan de kerk vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Het subsidiaire standpunt van [belanghebbende] slaagt derhalve niet.

Motivering uitspraak op bezwaar

18. [ Belanghebbende] heeft verder gesteld dat er sprake is van een motiveringsgebrek. Ook deze stelling faalt. [De Inspecteur] is naar het oordeel van de rechtbank in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op hetgeen [belanghebbende] in bezwaar heeft aangevoerd.

Slotsom

19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)"

Geschil en standpunten

4.1.

In hoger beroep zijn, zo begrijpt het Hof, dezelfde geschilpunten aan de orde als bij de Rechtbank.

4.2.

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing