Home

Gerechtshof Den Haag, 16-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2024, BK-18/01051

Gerechtshof Den Haag, 16-07-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2024, BK-18/01051

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
16 juli 2019
Datum publicatie
6 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:2024
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/01051

Inhoudsindicatie

Aanslag schenkbelasting. Toepassing vrijstelling voor schulden. De aanslag is met toepassing van art 29 SW opgelegd aan de schenker omdat bij de Inspecteur onzekerheid bestond over de verkrijger. De Stichting heeft als schenker bezwaar en beroep ingesteld tegen de aanslag en daarbij een beroep gedaan op art 33, onderdeel 8, SW. Ingevolge art 33, onderdeel 8, SW is de vrijstelling voor schulden pas van toepassing ingeval sprake is van een negatief vermogen en betaling van schulden aan derden. Naar het oordeel van het Hof maken belanghebbenden niet aannemelijk dat zij niet in staat zijn om hun schulden te voldoen. Voor zover belanghebbenden stellen dat de Rechtbank de Inspecteur had moeten veroordelen in de kosten die de Stichting in verband met de procedure in bezwaar en beroep heeft moeten maken, verwerpt het Hof die stelling. Volgens art 8:75 AWB komen alleen die kosten voor vergoeding in aanmerking die een partij in de procedure heeft moeten maken. De Stichting is geen partij in de procedure. Vgl. Gerechtshof Den Haag 1 augustus 2018, nr. 17/00949, ECLI:NL:GHDHA:2018:2011, r.o. 7.2 en 7.3.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/01051

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )

op het hoger beroep van belanghebbenden tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 4 oktober 2018, kenmerk SGR 17/6881.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft belanghebbenden met dagtekening 14 maart 2017 een aanslag in de schenkbelasting opgelegd van € 1.772 naar een verkrijging van € 8.000 minus een vrijstelling van € 2.092.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De griffier heeft € 46 aan griffierecht geheven. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag tot € 1.144 verminderd, de Inspecteur veroordeeld belanghebbenden de proceskosten tot een bedrag van € 108,26 te voldoen, en de Inspecteur gelast belanghebbenden het betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden.

1.4.

Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake daarvan is van hen een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 maart 2019, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

De [D] Stichting (de Stichting) is gevestigd te [E] en tot 31 oktober 2013 aangewezen als Algemeen Nut Beogende Instelling. Het doel van de Stichting is onder meer om financieel hulpbehoevende mensen te helpen.

2.2.

Uit de specificatie giften en bijdragen 2014 (jaarstukken 2014) van de Stichting blijkt dat aan belanghebbenden in dat jaar een bedrag van € 8.000 is geschonken. In 2014 heeft de Stichting geen Anbi-status meer.

2.3.

Op 7 december 2016 is aan de Stichting verzocht aangifte voor de schenkingsbelasting te doen. Op 11 januari 2017 heeft de Inspecteur deze aangifte retour ontvangen. Gegevens van een schenking zijn daarop niet ingevuld. In deze aangifte is alleen de naam van de Stichting als schenker vermeld en de aangifte is ondertekend door de heer [A] . Als adres waar de aanslag naartoe gestuurd kon worden is het adres [F] te [E] van de Stichting vermeld.

2.4.

Met dagtekening 14 maart 2017 heeft de Inspecteur aan “Jur. en Fin. Bijstand Fam.

[X] ” p/a [F] te [E] , een aanslag in de schenkbelasting opgelegd ter zake van een schenking door de Stichting in 2014 ten bedrage van € 8.000. Het op schenkingsaanslag te betalen bedrag bedraagt € 1.772, waarbij de vrijstelling van € 2.092 is toegepast.

2.5.

Bij brief van 3 mei 2018 heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat sprake is van twee schenkingen. Aan ieder van de belanghebbenden is volgens de Inspecteur € 4.000 geschonken. De vrijstelling moet ook tweemaal worden toegepast. De belaste verkrijging bedraagt dan € 8.000 (2 x € 4.000) minus 2 x € 2.092 (vrijstelling ex artikel 33, aanhef en ten 7°, SW), is totaal te voldoen € 1.144. De Rechtbank heeft het standpunt van de Inspecteur gevolgd en heeft geoordeeld dat sprake is van twee schenkingen die in één aanslag geacht worden te zijn begrepen en dat [Y] en [X] ieder recht hebben op de schenkingsvrijstelling

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:

”6. [De Inspecteur] stelt zich blijkens zijn nader stuk van 3 mei 2018 op het standpunt dat uit het overzicht van betalingen en schulden blijkt dat de schenking aan de heren [Y] en [X] (de begiftigden) een kwijtschelding betreft van een schuld aan de Stichting. Daarvoor geldt artikel 33, lid 1, sub 8, van de SW 1956 niet. Daarbij komt dat het vermogen van [Y] per 1 januari 2014 € 21.626 aan banktegoeden bedraagt. Het vermogen van [X] bedroeg in 2014 € 71.914 (banktegoed). Ook om die reden kan de vrijstelling als bedoeld in artikel 33, lid 1, sub 8, van de SW 1956 niet worden toegepast. [De Inspecteur] gaat er thans van uit dat de schenking aan ieder van de begiftigden voor de helft is gedaan, zodat de vrijstelling tweemaal moet worden toegepast. De belaste verkrijging bedraagt dan € 8.000 (2 x € 4.000) minus 2 x € 2.092 (vrijstelling ex artikel 33, lid 1, sub 7). Totaal te betalen € 1.144. De aanslag kan tot op dat bedrag worden verminderd.

Beoordeling van het geschil

7. Artikel 33 van de SW 1956 luidt, ten tijde van geding en voor zover hier van belang:

“Van schenkbelasting is vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen:

door (…)

7°. in alle andere gevallen: € 2.092, met dien verstande dat (…)

8°. door iemand, die niet in staat is zijn schulden te betalen, indien en voor zover het verkregene strekt om de begiftigde daartoe in staat te stellen;

(…)

10°. van een algemeen nut beogende instelling, voor zover de uitkeringen geheel of nagenoeg geheel het karakter hebben van te zijn geschied in het algemeen belang;

(…)

13°. door een sociaal belang behartigende instelling, voor zover aan de verkrijging niet een opdracht is verbonden welke aan de verkrijging het karakter ontneemt van te zijn geschied in het sociaal belang;

(…)”.

8. Niet in geschil is dat de Stichting op het moment van de schenking geen Anbi meer was. Een eventuele vrijstelling op grond van artikel 33, 1id 1, sub 10, SW 1956 kan derhalve geen toepassing vinden.

9. Met betrekking tot de door [belanghebbenden] ingeroepen vrijstelling van artikel 1, sub 8, SW 1956 overweegt de rechtbank als volgt.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 1985, BNB 1985/166, voornoemde bepaling aldus uitgelegd dat het door de begiftigde verkregene slechts van het recht van schenking is vrijgesteld voor zover de begiftigde dat nodig heeft om het gedeelte van zijn schulden te betalen dat hij na te gelde maken van al zijn vermogensbestanddelen niet in staat zou zijn te voldoen.

10. Vast staat dat de begiftigden begin 2014 aanzienlijke banktegoeden hadden. Door of namens [belanghebbenden] zijn de door [de Inspecteur] genoemde bedragen niet bestreden. [De Inspecteur] rekent deze bedragen naar het oordeel van de rechtbank terecht tot het vermogen van de begiftigden. Deze bedragen konden immers worden aangewend voor het (deels) betalen van de schulden. Nu het vermogen van de begiftigden hoger is dan het bedrag van de schenking kan artikel 33, lid 1, sub 8, SW 1956 reeds daarom geen toepassing vinden. Hetgeen is gesteld over het mogelijk invorderbaar zijn van een andere schuld maakt dit niet anders, nu deze schuld in 2014 kennelijk niet is ingevorderd.

11. Het beroep van [belanghebbenden] op artikel 33, lid 1, sub 13, SW 1956 faalt. De begiftigde is immers geen sociaal belang behartigende instelling zodat het door haar verkregene niet valt onder deze bepaling.

12. Gelet op wat hiervoor is overwogen zal het beroep gegrond worden verklaard.

De uitspraak op bezwaar zal worden vernietigd en de aanslag zal worden verminderd naar een bedrag van € 1.144.

Proceskosten

13. De rechtbank vindt aanleiding [de Inspecteur] te veroordelen in de kosten die [belanghebbenden] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 200 aan verletkosten (4 uur x € 50) en € 16,52 aan reiskosten (NS 2e klasse). Voor een hogere of andere veroordeling in de proceskosten vindt de rechtbank geen aanleiding.

Gelet op de samenhang met de zaak SGR 17/6880, welke gelijktijdig met de onderhavige is behandeld, kent de rechtbank een bedrag van € 108,26 toe aan deze zaak. ”

Geschil en standpunten

Beoordeling

Proceskosten en griffierecht

Beslissing