Home

Gerechtshof Den Haag, 18-09-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2540, BK-18/01095

Gerechtshof Den Haag, 18-09-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:2540, BK-18/01095

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
18 september 2019
Datum publicatie
3 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:2540
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/01095

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft het voor 2015 aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd met een persoonsgebonden aftrek van € 4.320. Laatstgenoemd bedrag betrof het aan belanghebbende toegerekende gedeelte van de nog niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek over 2014 van de echtgenoot. De aanslag is conform de aangifte opgelegd. In geschil is of aan belanghebbende terecht een navorderingsaanslag is opgelegd, waarbij de persoons gebonden aftrek alsnog niet in aftrek is toegelaten. Het Hof heeft in de zaak van de echtgenoot beslist dat de Inspecteur bij de echtgenoot terecht een inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen en dat de door de echtgenoot nog in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek per 31 december 2014 terecht is vastgesteld op nihil. Dit brengt mee dat er geen mogelijkheid is om in 2015 nog een deel daarvan met het inkomen van belanghebbende te verrekenen. De navorderings¬aanslag is terecht opgelegd.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/01095

Uitspraak van 18 september 2019

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )

op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 1 november 2018, nummer SGR 18/4042.

1 Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.477. Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur een bedrag van € 96 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag en de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslag en de rentebeschikking vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 750 en de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 10 juli 2019. Partijen zijn verschenen. Ter zitting heeft tevens de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het geding tussen [D] en de Inspecteur en tussen [E] B.V. en de Inspecteur, bekend onder de zaaknummers BK-18/01096 en BK-18/01097. Al hetgeen in die zaken is aangevoerd en overgelegd wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in deze zaak. Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota overgelegd. Van het ter zitting verhandelde is door de griffier één proces-verbaal opgemaakt.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is [in] 2015 gehuwd met [D] ( de echtgenoot).

2.2.

De echtgenoot had in het jaar 2014 aanspraak op een persoonsgebonden aftrek van € 40.000 in verband met de afkoop van partneralimentatie aan zijn ex-echtgenote. Daarvan heeft de echtgenoot in zijn aangiftebiljet voor het jaar 2014 een bedrag van € 7.307 in aftrek gebracht op zijn inkomen uit werk en woning. Ultimo 2014 resteerde een nog niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van € 32.693.

2.3.

Voor het jaar 2015 heeft belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 18.157, bestaande uit een inkomen uit werk en woning van € 22.477 verminderd met een persoonsgebonden aftrek van € 4.320. Laatstgenoemd bedrag betrof het aan belanghebbende toegerekende gedeelte van de nog niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek van de echtgenoot.

2.4.

Met dagtekening 2 mei 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015 opgelegd, conform de aangifte berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.157.

2.5.

Voor het jaar 2014 heeft de Inspecteur bij de echtgenoot een inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen van € 54.940 en de nog niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek daarmee verrekend. Daardoor was er geen ruimte meer om een deel van de nog in aanmerking te nemen persoonsgebonden aftrek aan belanghebbende toe te rekenen. Met dagtekening 7 oktober 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende daarom de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.

3 Oordeel van de Rechtbank

3.1.

Voor zover hier van belang heeft de Rechtbank op het beroep van belanghebbende het volgende overwogen:

“(…)

Geschil

6. In geschil is of er terecht geen rekening is gehouden met het restant persoonsgebonden aftrek.

7. [Belanghebbende] stelt dat indien het beroep van haar echtgenoot in de zaak met zaaknummer SGR 18/4045 gegrond wordt verklaard, dit beroep eveneens gegrond dient te worden verklaard, omdat de onderhavige correctie een gevolg is van de correctie bij de echtgenoot.

Beoordeling van het geschil

8. Gelet op het feit dat de rechtbank het beroep in de zaak met zaaknummer SGR 18/4045 met betrekking tot het restant persoonsgebonden aftrek bij de echtgenoot gegrond heeft verklaard, zal de rechtbank het onderhavige beroep ook gegrond verklaren en de navorderingsaanslag vernietigen.

Proceskosten

De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 750. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb, de onderhavige zaak beschouwd als een samenhangende zaak met de zaken met de kenmerken SGR18/4045 ten name van [D] en SGR 18/4209 ten name van [E] B.V. De beroepen zijn nagenoeg gelijktijdig ingediend tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren en op dezelfde dag ter zitting behandeld. Die behandeling betrof hetzelfde geschilpunt, te weten of de kwijtschelding van de rentevordering van [E] B.V. op haar aandeelhouder een uitdeling van winst in het jaar 2014 betrof. In de onderhavige zaak gaat het om een navorderingsaanslag als gevolg van de correctie in de zaak SGR 18/4045. De werkzaamheden van de gemachtigde konden daarvoor nagenoeg identiek zijn. De rechtbank stelt de vergoeding voor deze drie zaken daarom vast op in totaal € 2.250 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op een hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 249 (bezwaar) en € 501 (beroep), een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaak en een wegingsfactor 1,5 voor samenhang). Aan [belanghebbende] komt derhalve toe € 750. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.”

4 Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5 Beoordeling van het hoger beroep