Home

Gerechtshof Den Haag, 02-10-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3968, 200.245.454/01 en 200.245.702/01

Gerechtshof Den Haag, 02-10-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3968, 200.245.454/01 en 200.245.702/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
2 oktober 2019
Datum publicatie
18 november 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:3968
Zaaknummer
200.245.454/01 en 200.245.702/01

Inhoudsindicatie

Clausule in huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht. Voorwaarde waaronder de vrouw aanspraak kan maken op de helft van het tijdens het huwelijk verworven vermogen – dat zij niet degene is die de echtscheiding verzoekt en de echtscheiding niet het gevolg is van het falen van de vrouw in haar huwelijkse plichten – wordt wegens strijd met de openbare orde buiten toepassing gelaten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht

zaaknummers : 200.245.454/01 en 200.245.702/01

zaaknummers rechtbank : C/09/521390 en C/09/542579

rekestnummers rechtbank : FA RK 16/8472 en FA RK 17-8502

beschikking van de meervoudige kamer van 2 oktober 2019

inzake

in de zaak met zaaknummer 200.245.454/01:

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. Y. Wong te Amsterdam,

tegen

[naam 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Den Haag;

in de zaak met zaaknummer 200.245.702/01:

[naam 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Den Haag,

tegen

[naam 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. Y. Wong te Amsterdam.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 11 juni 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna ook: de bestreden beschikking). Partijen hebben er geen bezwaar tegen dat de stukken over en weer in beide zaken worden gebruikt.

2 Het geding in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.245.454/01:

2.1

De man is op 6 september 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De vrouw heeft op 21 februari 2019 een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Het verweerschrift omvat tevens een incidenteel appel aan de zijde van de vrouw.

2.3

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 30 november 2018 een journaalbericht van diezelfde datum met als bijlage een brief van diezelfde datum met bijlagen;

- op 21 december 2018 een journaalbericht van 20 december 2018 met als bijlage een brief van 21 december 2018 met bijlage;

- op 18 juni 2019 een journaalbericht van 17 juni 2019 met bijlagen;

- op 26 juni 2019 een brief van diezelfde datum met bijlagen;

van de zijde van de vrouw:

- op 14 juni 2019 een journaalbericht van 13 juni 2019 met als bijlage een brief van 13 juni 2019 met bijlagen.

In de zaak met zaaknummer 200.245.702/01:

2.4

De vrouw is op 11 september 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.5

De man heeft op 30 november 2018 een verweerschrift ingediend.

2.6

Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vrouw de volgende stukken ingekomen:

- op 26 oktober 2018 een brief van 25 oktober 2018 met bijlagen;

- op 31 oktober 2018 een journaalbericht van 30 oktober 2018 met als bijlage een brief van 30 oktober 2018 met bijlage.

2.7

De zaken zijn gezamenlijk op 28 juni 2019 mondeling behandeld. Verschenen zijn:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en [naam 3] , tolk in de Iraanse taal.

3 De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:

- partijen zijn gehuwd op [in] 2007 te [plaats] , Iran;

- partijen hebben beiden de Nederlandse en de Iraanse nationaliteit.

3.2

Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4. De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover van belang in hoger beroep, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.

Voorts heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.

De overige verzoeken van partijen zijn door de rechtbank afgewezen.

In de zaak met zaaknummer 200.245.454/01:

4.2

De man verzoekt het hof:

(A) de bestreden beschikking te vernietigen conform zijn grieven;

(B) te bepalen dat het huwelijk tussen partijen, gehuwd op [in] 2007 te [plaats] , Iran, niet duurzaam is ontwricht en dat alsnog het verzoek tot echtscheiding van de vrouw wordt afgewezen;

en anders te bepalen dat:

(C) de buitenlandse bankrekeningen van de vrouw in de verdeling worden betrokken;

(D) uitsluitend de ouders van de man aan partijen gelden hebben geleend ter hoogte van

€ 73.906,50 en dat deze schuld in de verdeling wordt betrokken;

(E) de vrouw aan de man een betaling doet van € 26.000,-;

(F) de huwelijksgeschenken van partijen, zoals deze aan partijen op het huwelijk zijn gegeven, in de verdeling worden betrokken, althans de vrouw gehouden is om de helft van de waarde ervan aan de man te vergoeden;

(G) de vrouw met ingang van de datum van de beschikking in hoger beroep zal bijdragen in het levensonderhoud van de man met € 1.200,- bruto per maand, bij vooruitbetaling per maand aan hem te voldoen,

(H) althans een zodanige vaststelling te bepalen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

Kosten rechtens.

4.3

De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking in hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

in principaal hoger beroep:

- alle vorderingen van de man af te wijzen;

in incidenteel hoger beroep:

- de vorderingen van de vrouw zoals opgenomen in haar hoger beroepschrift toe te wijzen;

- te bepalen dat de man aan de vrouw betaalt de helft van het spaartegoed, zijnde € 13.000,-;

- te bepalen dat de man de sieraden en gouden munten gegeven bij de huwelijksceremonie aan de vrouw teruggeeft.

Kosten rechtens.

In de zaak met zaaknummer 200.245.702/01:

4.4

De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. te bepalen dat de man aan de vrouw 1361 stukken gouden munt moet afgeven dan wel de waarde daarvan in geld, vast te stellen op de dag der algehele voldoening;

2. voor recht te verklaren dat Iraans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;

3. de waarde van de echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire lening alsmede de daaraan gekoppelde verzekering op nieuw vast te stellen en te bepalen dat de helft van de waarde van de echtelijke woning alsmede de opgebouwde verzekeringswaarde aan de vrouw toegekend worden;

4. te bepalen dat de man de helft van de schulden aan de ouders van de vrouw aan de vrouw vergoedt;

5. te bepalen dat het saldo van bankrekeningen van de man, indien positief, voor de helft aan de vrouw toebedeeld wordt;

6. de schulden van de man aan DUO aan hem toe te delen en de schuld van de vrouw aan DUO aan haar toe te delen;

7. de verdeling van de inboedel te bevelen conform het verzoek van de vrouw in de procedure in eerste aanleg.

Kosten rechtens.

4.5

De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof het hoger beroep van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren althans dit ongegrond te verklaren.

5 De motivering van de beslissing

6 De beslissing