Home

Gerechtshof Den Haag, 28-06-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3981, BK-19/00106

Gerechtshof Den Haag, 28-06-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3981, BK-19/00106

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
28 juni 2019
Datum publicatie
12 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:3981
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00106

Inhoudsindicatie

BPM; gesloten bestelauto; kampeerauto; verzuimboete; Europees verdedigingsbeginsel; geen pleitbaar standpunt; geen afwezigheid van alle schuld; naheffing na het belastbare feit; griffierecht; beroep op Kantarev faalt; geen prejudiciële vragen

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00106

Uitspraak van 28 juni 2019

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM, kantoor Doetinchem, de Inspecteur,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 december 2018, nr. SGR 18/3630.

Overwegingen

1. Belanghebbende heeft voor de Nederlandse registratie van een uit Duitsland afkomstige personenauto, een Ford Transit 350 2.2 TDCI L3H2 Ambiente, op aangifte € 5.575 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voldaan. De Inspecteur, van mening, anders dan belanghebbende, dat voor de heffing van bpm niet sprake is van een gesloten bestelauto maar van een kampeerauto en dat daarom te weinig belasting is voldaan, heeft € 2.479 aan bpm nageheven met een verzuimboete van € 247. Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

2. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 338 is geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 519 is geheven. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.

4. De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag ter zitting van het Hof van 21 juni 2019. Partijen zijn verschenen. Op de zitting zijn ook de hoger beroepen in de zaken BK-19/00004 t/m BK-19/00015, BK-19/00096 en BK-19/00097 ( [A] B.V.), de zaak BK-19/00039 ( [B] V.O.F.), de zaak BK-19/00058 ( [C] ), de zaken BK-19/00099 en BK-19/00100 ( [D] V.O.F.), de zaak BK-19/00101 en BK-19/00102 ( [E] ), de zaak BK-19/00103 ( [F] ), de zaak BK-19/00104 ( [G] ), de zaak BK-19/00105 (belanghebbende), de zaak BK-19/00108 ( [H] B.V.), de zaak BK-19/00126 ( [I] B.V.), de zaak BK-19/00127 ( [J] ) en de zaak BK-19/00129 ( [K] ) behandeld. Met instemming van partijen geldt wat in het ene hoger beroep is aangevoerd en ingebracht ook, voor zover van toepassing, voor de andere hoger beroepen en geldt voor alle hoger beroepen ook, voor zover van toepassing, wat op de zitting van 7 juni 2019 is verhandeld met betrekking tot de zaken BK-19/00042 t/m BK-19/00056 ( [A] B.V.).

5. De Rechtbank heeft overwogen:

"(…)

3. In geschil is of [de Inspecteur] de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd, of de boete terecht is opgelegd en of het Europees verdedigingsbeginsel is geschonden.

4. De waardedaling van een kampeerauto verloopt niet in gelijke mate als de waardedaling van een gesloten bestelauto. Aldus dient bij het bepalen van de waardedaling van een kampeerauto te worden aangesloten bij de waardedaling zoals die zich in economisch verkeer voordoet bij kampeerauto’s (vgl. HR 12 mei 2017;ECLI:NL:HR:2017:847). [Belanghebbende] heeft niet gesteld dat in onderhavige zaak geen wezenlijke verschillen bestaan tussen de kampeerauto waarop de aangifte ziet en de gesloten bestelauto waarvan zij bij haar aangifte is uitgegaan. [De Inspecteur] is bij het opleggen van de naheffingsaanslag dan ook terecht uitgegaan van een kampeerauto en niet van een gesloten bestelauto. Uit het hiervoor vermelde arrest volgt dat de naheffingsaanslag niet in strijd is met artikel 110 VWEU.

5. Aangezien [belanghebbende] aangifte Bpm heeft gedaan voor een bestelauto terwijl sprake is van een kampeerauto en dit ook zonder meer duidelijk was, is van pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas) geen sprake. [Belanghebbende] heeft geen feiten gesteld en aannemelijk gemaakt ter onderbouwing van haar stelling dat de verzuimboete moet vervallen omdat sprake is van een pleitbaar standpunt dan wel van avas. De rechtbank acht de opgelegde boete passend en geboden.

6. Zoals uit het arrest van de Hoge Raad van 5 februari 2010, nr. 08/02945 (ECLI:NL:HR:2010:BL1950) volgt, is de Bpm die aansluit bij de registratie van een voertuig, een zuiver binnenlandse heffing. Voor de Bpm gelden verder ook geen specifieke Europeesrechtelijke richtlijnen en verordeningen. Met de naheffingsaanslag is dus geen sprake van een besluit dat wordt genomen binnen het toepassingsgebied van het recht van de Europese Unie. [Belanghebbende] kan dan ook geen beroep doen op het Europeesrechtelijk verdedigingsbeginsel (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 13 november 2015, nr. 14/05684, ECLI:NL:HR:2015:3270).

7. De rechtbank overweegt ten overvloede dat [belanghebbende] bij brief van 4 augustus 2017 in de gelegenheid is gesteld te reageren op het voornemen van [de Inspecteur] om de naheffingsaanslag op te leggen zodat geen sprake is van schending van het verdedigingsbeginsel.

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."

6. In hoger beroep zijn, naar het Hof begrijpt, nagenoeg dezelfde geschilpunten als bij de Rechtbank aan de orde. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.

7. De Rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel op goede gronden, begrijpelijk en juist, geoordeeld dat met betrekking tot alle onderdelen van het geschil het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is. Belanghebbende heeft, ook in hoger beroep, niets aangevoerd, gelet ook op de aannemelijk te achten - uit de gedingstukken te putten - weerspreking door de Inspecteur, dat rechtvaardigt anders te oordelen of waaruit anderszins, bijvoorbeeld wat betreft de naheffing van bpm na het belastbare feit en de heffing van griffierecht, een inhoudelijk of formeel beletsel is te putten voor het bevestigen van de uitspraak van de Rechtbank. Al wat belanghebbende heeft aangevoerd treft geen doel, daar haar stellingen, zo al relevant en te volgen, niet blijk geven van een juiste rechtsopvatting dan wel feitelijke grondslag missen.

8. De met een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2018, Kantarev, ECLI:EU:C:2018:807, gedane stelling dat het griffierecht te hoog is faalt, al omdat de stelling blijk geeft van een verkeerde lezing van dat arrest.

9. Het Hof ziet voor deze procedure geen reden het Hof van Justitie van de Europese Unie prejudiciële vragen voor te leggen.

10. Het hoger beroep is ongegrond.

11. Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing