Home

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:672, BK-18/00829

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:672, BK-18/00829

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
22 februari 2019
Datum publicatie
16 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:672
Zaaknummer
BK-18/00829

Inhoudsindicatie

In elke fase van de procedure tot de zitting bij het Hof neemt belanghebbende het standpunt in dat aan de onroerende zaak een (aanzienlijk) lagere waarde dan € 808.000 moet worden toegekend. Op de zitting stelt hij dat de waarde hetzij moet worden verlaagd hetzij moet worden verhoogd, te weten naar € 1.075.000 of € 1.100.000. Bij de nadere brief van 3 januari 2019 concludeert belanghebbende dat aan de onroerende zaak een hogere waarde, te weten (afgerond) € 1.100.000, moet worden toegekend.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00829

in het geding tussen:

en

de directeur Burgerzaken en Belastingen van de gemeente Rotterdam, de heffingsambtenaar,

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 27 juli 2018, nr. ROT 18/1072.

Procesverloop

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [Y] te [A] naar het prijspeil per 1 januari 2016 op € 808.000 vastgesteld en belanghebbende met betrekking tot de onroerende zaak voor het jaar 2017 een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Rotterdam naar een heffingsmaatstaf van € 808.000 opgelegd.

1.2.

Bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 46 is geheven.

1.4.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 126 is geheven.

1.6.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Partijen hebben gereageerd: belanghebbende bij op 26 november 2018 aan de heffingsambtenaar gezonden brief van 21 november 2018 met in totaal 12 pagina’s beslaande bijlagen en de heffingsambtenaar bij op 29 november 2018 aan belanghebbende gezonden brief van 26 november 2018.

1.8.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad in Den Haag op de zitting van het Hof van 14 december 2018. Partijen zijn verschenen.

1.9.

Op de zitting zijn ook de hoger beroepen in de zaken met de nummers BK-18/00828 en

BK-18/00844 behandeld. Wat in de ene zaak is aangevoerd en overgelegd geldt, voor zover van toepassing, ook voor de andere zaken.

1.10.

Met partijen zijn op de zitting afspraken gemaakt. Ter uitvoering van de afspraken heeft tussen partijen en het Hof een briefwisseling plaatsgehad: belanghebbende heeft gereageerd bij brieven van 3 januari 2019 en 14 januari 2019 en de heffingsambtenaar heeft op die brieven gereageerd bij op 31 januari 2019 aan belanghebbende gezonden brief van 29 januari 2019 met twee bijlagen. Daarna heeft het Hof, overeenkomstig de op de zitting met partijen gemaakte afspraken, het onderzoek gesloten en geconcludeerd, omdat het zich voldoende geïnformeerd acht uitspraak te doen, dat geen aanleiding bestaat het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.

De onroerende zaak [Y] te [A] , in eigendom bij belanghebbende, is een in 2001 gebouwde aan een winkelboulevard gelegen bedrijfsruimte, te weten een fastfoodrestaurant met een verkoopruimte van 210 m² en een opslagruimte van 90 m².

2.2.

In elke fase van de procedure tot de zitting bij het Hof neemt belanghebbende het standpunt in dat aan de onroerende zaak een (aanzienlijk) lagere waarde dan € 808.000 moet worden toegekend. Op de zitting stelt hij dat de waarde hetzij moet worden verlaagd hetzij moet worden verhoogd, te weten naar € 1.075.000 of € 1.100.000. Bij de nadere brief van 3 januari 2019 concludeert belanghebbende dat aan de onroerende zaak een hogere waarde, te weten (afgerond) € 1.100.000, moet worden toegekend.

De Rechtbank

3. De Rechtbank heeft overwogen:

"1. In geschil is of [de heffingsambtenaar] aannemelijk maakt dat hij de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 2016 niet te hoog heeft vastgesteld. [Belanghebbende] stelt dat dit het geval is en voert aan dat de juiste waarde € 789.000,- moet zijn. [De heffingsambtenaar] is van mening dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

(…)

3. [ De heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld. Met het door hem overgelegde taxatierapport van [B] van 9 maart 2018 en de daarop gegeven toelichting slaagt [de heffingsambtenaar] daarin. De enige inhoudelijke betwisting van [belanghebbende] op dit rapport is dat de kelder is gedifferentieerd met 30%, maar hij heeft niet gemotiveerd of onderbouwd waarom dat niet juist zou zijn. Voor het overige heeft [belanghebbende] niets aangevoerd dat leidt tot de conclusie dat [de heffingsambtenaar] de waarde te hoog heeft vastgesteld. [De heffingsambtenaar] is dus in zijn bewijslast geslaagd.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

(…)"

Geschil en standpunten

Beoordeling

Proceskosten

Beslissing