Home

Gerechtshof Den Haag, 09-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:810, BK-18/00727

Gerechtshof Den Haag, 09-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:810, BK-18/00727

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
9 april 2019
Datum publicatie
19 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:810
Formele relaties
Zaaknummer
BK-18/00727

Inhoudsindicatie

In geschil is de fiscale bijtelling als bedoeld in artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (de Wet). Belanghebbende stelt dat, voor zover het de privékilometers betreft, geen sprake is van een aan hem ter beschikking gestelde auto nu belanghebbende de auto ten behoeve van deze kilometers van de vennootschap heeft gehuurd. De stelling van belanghebbende wordt verworpen. Het van de vennootschap huren van de auto ten behoeve van privégebruik maakt niet dat geen sprake is van een ter beschikking gestelde auto als bedoeld in artikel 13bis van de Wet. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de huurkosten op belanghebbende hebben gedrukt zodat verrekening als bedoeld in artikel 13bis, negende lid, van de Wet geen toepassing vindt. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat de mede in geschil zijnde verzuimboete wordt verminderd tot € 1.000.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-18/00727

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordigers: K. Soekhlal en W.C. van der Wel)

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 4 mei 2018, nummer SGR 17/8432.

Procesverloop

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een te betalen bedrag van € 12.743 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 1.221 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete opgelegd van € 4.920 (de boetebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de aanslag en beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en beschikkingen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is een bedrag van € 126 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft plaatsgehad ter zitting van 19 maart 2019. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“1. [Belanghebbende] is directeur en enig aandeelhouder van [Y] B.V. (de BV). Voor zijn werkzaamheden voor de BV was aan [belanghebbende] een personenauto ter beschikking gesteld. Het gaat daarbij om een Mercedes Benz E200 CDI met een cataloguswaarde van

€ 67.586.

2. [ Belanghebbende] is uitgenodigd om vóór 1 april 2014 zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 in te dienen. Op 2 juni 2014 heeft [de Inspecteur] hem daaraan herinnerd. Op 19 september 2014 heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] een aanmaning gezonden waarin is vermeld dat de aangifte uiterlijk 3 oktober 2014 moest worden ingediend. Op 25 oktober 2016 heeft [belanghebbende] de aangifte ingediend en daarbij voor het jaar 2013 een verzamelinkomen aangegeven van € 214 negatief, bestaande uit een resultaat uit overige werkzaamheden van € 40.000, verminderd met € 20.000 kosten, en inkomsten uit eigen woning van € 20.214 negatief.

3. Bij het vaststellen van de aanslag heeft [de Inspecteur] het verzamelinkomen vastgesteld op

€ 39.682, bestaande uit € 43.000 loon uit dienstbetrekking, een bijtelling van € 16.896 voor privégebruik van de auto en inkomsten uit eigen woning van € 20.214 negatief. Bij het opleggen van de aanslag heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] bij daartoe strekkende beschikkingen een verzuimboete opgelegd van € 4.920 en € 1.221 belastingrente in rekening gebracht.”

2.2.

In hoger beroep zijn voormelde feiten niet bestreden, zodat ook in hoger beroep daarvan wordt uitgegaan.

Oordeel van de Rechtbank

De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen:

(…)

6. Indien aan een werknemer ook voor privédoeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt, op grond van artikel 13bis, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet LB, het voordeel gesteld op 25 procent van de waarde van de auto. Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt het voordeel gesteld op nihil als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat met de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gereden. Op grond van het negende lid van dit artikel wordt het voordeel in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het privégebruik verschuldigd is.

7. Tot de stukken behoren overzichten met betrekking tot het gebruik van de auto. Daaruit blijkt echter niet dat het privégebruik van de auto in het onderhavige jaar minder was dan 500 kilometer. [De Inspecteur] heeft dus terecht de bijtelling voor privégebruik toegepast. Tot de stukken behoort voorts een kopie van een door de BV aan [belanghebbende] uitgereikte nota ter grootte van € 991 voor het huren van de auto gedurende de periode van 16 februari 2013 tot en met 20 februari 2013. Deze nota is gedagtekend 20 februari 2013. Tot de gedingstukken behoort ook een kopie van een nota van 31 december 2013 waarmee de BV aan [belanghebbende] € 11.514 in rekening brengt voor het huren van de auto gedurende de periode van 1 september tot en met 31 december 2013. Belanghebbende heeft gesteld dat ter voldoening van deze nota’s een boeking in rekening-courant heeft plaatsgevonden. [De Inspecteur] heeft daartegen aangevoerd dat deze boeking niet traceerbaar is. Belanghebbende heeft zijn stelling dat de nota’s in rekening-courant zijn geboekt echter niet met enig bescheid onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [belanghebbende], met hetgeen hij daarvoor heeft aangevoerd, dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij deze nota’s heeft betaald dan wel dat deze, al dan niet via een boeking in rekening-courant, op andere wijze te zijnen laste zijn gekomen. De bedragen van deze nota’s kunnen daarom niet als vergoeding voor het privégebruik op de bijtelling in mindering worden gebracht. Ook in zoverre is het gelijk dus aan [de Inspecteur].

8. Tegen de verzuimboete heeft [belanghebbende] geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Vaststaat dat [belanghebbende] de aangifte niet tijdig heeft ingediend en, naar [de Inspecteur] onweersproken heeft gesteld, was dit voor wat betreft de aangiften voor de jaren 2010, 2011 en 2012 ook het geval. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een stelselmatig verzuim. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 21, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst heeft [de Inspecteur] [belanghebbende] daarom terecht een verzuimboete opgelegd ter grootte van het wettelijk maximum van € 4.920. Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden geven tot matiging van de boete zijn gesteld noch gebleken.

10. Tegen de belastingrente heeft [belanghebbende] evenmin afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat die op onjuiste wijze of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.

11. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.

12. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

(…)”

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

Conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing