Home

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:811, BK-18/00698

Gerechtshof Den Haag, 05-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:811, BK-18/00698

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
5 maart 2019
Datum publicatie
19 april 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:811
Zaaknummer
BK-18/00698

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting. Belanghebbende maakt zijn stelling dat sprake is van een ongelijke behandeling binnen Europa die in strijd zou zijn met Europeesrechtelijke beginselen niet aannemelijk.

Uitspraak

Team Belastingrecht

enkelvoudige kamer

nummer BK-18/00698

in het geding tussen:

en

de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep (RGB), de heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: W.A. Hoogendam)

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 6 juni 2018, nummer ROT 17/4821.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is op 20 juli 2017 een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente [B] ten bedrage van € 90 opgelegd. De nageheven parkeerbelasting bedraagt € 29 en de kosten ter zake van het opleggen van de naheffingsaanslag bedragen

€ 61.

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar belanghebbendes bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake is een griffierecht van € 46 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. De brief waarmee belanghebbende in hoger beroep is gekomen bevat tevens een klacht van belanghebbende gericht aan de Rechtbank, en was geadresseerd aan de Rechtbank. Aangezien in de brief is opgenomen dat de brief tevens geldt als een hoger beroepschrift, is de brief door de Rechtbank tevens als hoger beroepschrift doorgezonden aan het Hof.

1.5.

Belanghebbende heeft zijn (doorgezonden) hoger beroepschrift aangevuld bij brief van 9 juli 2018. Ter zake van het hoger beroepschrift is door de griffier een griffierecht geheven van € 126. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 januari 2019, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 20 juli 2017 zijn auto met het kenteken […] (de auto) geparkeerd aan de [A] te [B] , zoals op de naheffingsaanslag is aangetekend, tussen nummer 314 en 426. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente [B] aangewezen als een parkeerplaats waar slechts met een vergunning of met een dagkaart, aan te kopen bij een parkeerautomaat ter plaatse, mag worden geparkeerd.

2.2.

Op 20 juli 2017 omstreeks 15.00 uur hebben parkeercontroleurs geconstateerd dat de auto van belanghebbende aldaar stond geparkeerd zonder dat er een vergunningsrecht was of een dagkaart was gekocht.

Geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

3.2.

Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.

3.3.

Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot:

-

vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar;

-

vernietiging van de naheffingsaanslag ad € 90 (primair), dan wel

-

matiging van de naheffingsaanslag tot een niet nader genoemd bedrag (subsidiair), en

-

toekenning van een kostenvergoeding van € 9,80 (€ 9 administratiekosten en € 0,80 postzegel).

3.4.

De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Oordeel van de Rechtbank

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing