Gerechtshof Den Haag, 19-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:863, 2200542017
Gerechtshof Den Haag, 19-04-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:863, 2200542017
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 19 april 2019
- Datum publicatie
- 23 april 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2019:863
- Zaaknummer
- 2200542017
Inhoudsindicatie
Art. 321 Sr. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering. Hij heeft gedurende anderhalf jaar lang door middel van een bankpas - waarover hij uit hoofde van zijn functie als voorzitter en fungerend penningmeester van de hockeyvereniging beschikte - geldbedragen van de bankrekening van deze vereniging opgenomen en zich wederrechtelijk toegeëigend.
Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Uitspraak
Rolnummer: 22-005420-17
Parketnummer: 10-710087-17
Datum uitspraak: 19 april 2019
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 5 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden - kort gezegd - een meldplicht en behandelverplichting bij GGZ Bouman. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 28 februari 2017 te [plaats], althans in Nederland, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer geldbedrag(en) (in totaal 221.714,50 euro of daaromtrent), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [hockeyvereniging], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als voorzitter en/of penningmeester, in ieder geval als bestuurslid, zich (telkens) wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Vordering van de benadeelde partij
De [hockeyvereniging] heeft zich in hoger beroep gesteld, zodat deze vordering in hoger beroep tot een bedrag van € 231.714,50, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de orde is.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis waarvan beroep met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij dient het vonnis van de rechtbank ook te worden bevestigd. Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan verduistering. Hij heeft gedurende anderhalf jaar lang door middel van een bankpas - waarover hij uit hoofde van zijn functie als voorzitter en fungerend penningmeester van de hockeyvereniging beschikte - geldbedragen van de bankrekening van deze vereniging opgenomen en zich wederrechtelijk toegeëigend. Dit deed hij om zijn gokverslaving te kunnen bekostigen. De verdachte heeft hiermee het vertrouwen van velen, waaronder in het bijzonder ook de leden van de hockeyvereniging ernstig beschaamd en de hockeyvereniging in financieel zwaar weer gebracht. De verdachte heeft kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen financiële behoeften en heeft zich blind getoond voor de belangen van de vereniging en haar leden, hetgeen het hof de verdachte zwaar aanrekent.
Het hof heeft bij de op te leggen straf in aanmerking genomen het reclasseringsadvies d.d. 19 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte inmiddels in een vrijwillig kader een behandeling voor zijn goksverslaving positief heeft afgerond. Daarnaast is ter terechtzitting gebleken dat de verdachte bezig is de door hem verduisterde bedragen aan de hockeyvereniging terug te betalen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Door de verdediging is bepleit een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, onder meer ook gelet op het feit dat de verdachte een baan heeft, met uitzicht op een vaste aanstelling. Het hof is echter van oordeel dat een taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften