Home

Gerechtshof Den Haag, 04-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1604, BK-19/00399

Gerechtshof Den Haag, 04-08-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1604, BK-19/00399

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
4 augustus 2020
Datum publicatie
3 september 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:1604
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00399

Inhoudsindicatie

Belanghebbende ondertekent in mei 2016 de koop-/aannemingsovereenkomst voor een nieuwbouwwoning die wordt opgeleverd in 2017. De Heffingsambtenaar stelt de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2018, naar waardepeildatum 1 januari 2017, vast op basis van de vergelijkingsmethode. De toetssteen voor de bepaling van de WOZ-waarde is de marktwaarde als omschreven in artikel 17, lid 2, Wet WOZ. Die waarde kan op verschillende manieren worden bepaald. De Heffingsambtenaar is geenszins verplicht de waarde van een woning slechts vast te stellen op basis van de vergelijkingsmethode. Aangezien de woning ruim zeven maanden voor de peildatum is gekocht, dient de marktwaarde van de woning te worden bepaald in overeenstemming met de door belanghebbende betaalde koopsom, inclusief meerwerk, voor de woning aangezien niet is gebleken dat de koopsom afwijkt van de waarde in het economische verkeer. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00399

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordigers: [B] , [C] en [D] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 2 mei 2019, nummer SGR 19/153.

Procesverloop

1.1.

De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2017 (de waardepeildatum) van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [E] te [Y] (de woning), voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 376.000. Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag) van de gemeente [Z] .

1.2.

De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de waarde van de woning nader vastgesteld op € 373.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 juni 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de woning. Het betreft een nieuwbouwwoning in een rij met berging en parkeerplaats. De woning is in 2017 gebouwd en is voorzien van een aanbouw en twee dakkapellen. De inhoud van de woning is ongeveer 467 m3 (exclusief aanbouw) en de oppervlakte van het perceel bedraagt ongeveer 140 m2.

2.2.

De koop-/aannemingsovereenkomst is op 6 mei 2016 gesloten en bij notariële akte van 19 augustus 2016 heeft de levering van de (bouw)grond aan belanghebbende plaatsgevonden. De woning is opgeleverd in april 2017. De totale koopsom vrij-op-naam, inclusief meerwerk, bedraagt € 352.612.

2.3.

De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde bij het verweerschrift in hoger beroep een matrix overgelegd die de volgende gegevens bevat (de matrix).

[E]

[F]

[G]

[H]

Soort object

Rijwoning

Rijwoning

Hoekwoning

Rijwoning

Inhoud hoofdgebouw

467 m3

441 m3

435 m3

435 m3

Rekenprijs per m

€ 530

€ 545

€ 582

€ 604

Berekende waarde

hoofdgebouw

€ 247.510

€ 240.287

€ 253.139

€ 262.831

Oppervlakte perceel

140 m2

121 m2

118 m2

116 m2

Rekenprijs per m2

€ 626

€ 675

€ 675

€ 675

Berekende waarde grond

€ 87.600

€ 81.675

€ 79.650

€ 78.300

Rekenprijs bijgebouwen:

Aanbouw

Berging

Parkeerplaats

Dakkapellen

€ 18.126

€ 4.000

€ 10.000

€ 6.000

-

€ 4.000

-

€ 3.000

-

€ 4.000

-

-

-

€ 4.000

-

€ 3.000

WOZ-waarde

€ 373.000

€ 328.000

€ 336.000

€ 348.000

Verkoopdatum

-

4-7-2016

1-11-2016

29-7-2016

Verkoopprijs

-

€ 317.500

€ 332.500

€ 337.500

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“(…)

6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij het vaststellen van de waarde van de woning moet worden uitgegaan van de VON-prijs van de woning. Bij de totstandkoming van de Wet WOZ is de WOZ-waarde, meer in het bijzonder de WEV, echter omschreven als "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". De rechtbank overweegt dat een VON-prijs veelal op andere wijze tot stand komt dan een WEV in een vrije markt van vraag en aanbod en de VON-prijs en de WEV van een object daarom niet noodzakelijkerwijs aan elkaar gelijk zijn. De door [belanghebbende] aangevoerde beroepsgronden houden in feite in dat uit de jurisprudentie zou volgen dat, als het te waarderen object kort vóór of kort na de waardepeildatum is gekocht, bij de waardevaststelling altijd van die aankoopprijs zou moeten worden uitgegaan. De rechtbank volgt [belanghebbende] hierin niet. In zijn arrest van 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610, overwoog de Hoge Raad dat in een dergelijk geval in de regel ervan moet worden uitgegaan dat de koopprijs de waarde vertegenwoordigt, tenzij een partij feiten en omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopprijs de waarde niet weergeeft. Bij dit arrest, en dat geldt ook voor de daarop gebaseerde uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland waarop [belanghebbende] heeft gewezen, is dus duidelijk de mogelijkheid opengelaten om onder omstandigheden aan bedoelde koopprijs voorbij te gaan.

7. [ De Heffingsambtenaar] dient aannemelijk te maken dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. En aangezien [de Heffingsambtenaar] stelt dat voorbij moet worden gegaan aan de VON-prijs, dient hij feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat die stelling juist is. [De Heffingsambtenaar] heeft daarvoor verwezen naar de door hem ingebrachte matrix en de vastgoedrapporten woningen van de vergelijkingsobjecten.

8. De rechtbank overweegt dat kan worden aangenomen dat de VON-prijs van een object niet de WEV daarvan weergeeft als uit analyse van de VON-prijs en van rond de waardepeildatum gerealiseerde verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten naar voren komt dat de VON-prijs niet in een redelijke verhouding staat tot die verkoopprijzen. In dat geval kan bij het vaststellen van de WOZ‑waarde van de VON-prijs worden afgeweken, als er omstandigheden zijn waaruit die wanverhouding kan worden verklaard. De vergelijkingsobjecten die [de Heffingsambtenaar] heeft gehanteerd zijn [F] , [G] en [H] in [Y] . [F] is een rijwoning uit 2006 met dakkapel en berging, op een kavel van ongeveer 121 m² en met een woninginhoud van ongeveer 441 m³. Dit object is op 4 juli 2016 verkocht voor € 317.500. [G] is een hoekwoning met berging uit 2010, op een kavel van ongeveer 118 m² en met een woninginhoud van ongeveer 435 m³. Dit object is op 1 november 2016 verkocht voor € 332.500. [H] is een rijwoning met berging uit 2010, op een kavel van ongeveer 116 m² en met een woninginhoud van ongeveer 435 m³. Dit object is op 29 juli 2016 verkocht voor € 337.500. Hoewel deze objecten kleiner zijn dan de woning en op kleinere kavels staan, zijn ze, gelet op bouwjaar, woningtype, uitstraling en kwaliteit, voldoende met de woning vergelijkbaar. De analyse van [de Heffingsambtenaar] van de gerealiseerde verkoopprijzen van deze objecten leiden tot prijzen per vierkante meter kavelgrootte en kubieke meter woninginhoud die hoger zijn dan die van de woning en, rekening houdend met de aanwezigheid van de aanbouw, de dakkapellen en de parkeerplaats, alsmede met het tijdsverloop tussen de transactiedatums van de vergelijkingsobjecten en de waardepeildatum, tot een waarde van de woning van € 373.000. De rechtbank ziet geen aanleiding te veronderstellen dat deze analyse onjuist zou zijn. Nu de VON-prijs van de woning € 352.000 bedroeg, is de rechtbank van oordeel dat die prijs niet in een goede verhouding staat tot de WEV zoals die naar voren komt uit de analyse van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten. Deze wanverhouding kan worden verklaard uit het feit dat de overeenkomst tot aankoop van de woning al in mei 2016 is gesloten, dat de woningen binnen het desbetreffende nieuwbouwproject zijn verkocht door inschrijving en dus geen sprake was van tegen elkaar opbiedende partijen en de VON-prijs, naar [de Heffingsambtenaar] onweersproken heeft gesteld, is beïnvloed door het gronduitgiftebeleid van de gemeente.

9. Tegen de door [de Heffingsambtenaar] gegeven prijsanalyse heeft [belanghebbende] aangevoerd dat het object [F] ongeveer anderhalve kilometer, over de weg zelfs ongeveer twee kilometer, bij de woning vandaan ligt in een gunstige buurt. Omdat de buurt waarin de woning ligt nog nieuw is en op de waardepeildatum nog niet zeker was dat het een even gunstige buurt zou worden, is dit object volgens [belanghebbende] niet goed met de woning vergelijkbaar. Het object [G] is volgens [belanghebbende] van een ander type dan de woning en met een heel andere uitstraling en daarom ook niet goed met de woning te vergelijken. [Belanghebbende] concludeert daaruit dat er slechts één object is, het object [H] , dat goed met de woning is te vergelijken en dit onvoldoende is om van de VON-prijs af te wijken. De rechtbank volgt [belanghebbende] in dit alles niet. Dat het object [F] in een betere buurt ligt dan de woning heeft [belanghebbende] niet aannemelijk gemaakt en het gegeven dat dit object op enige afstand van de woning ligt, maakt niet dat het niet met de woning te vergelijken is. Het object [G] is op diverse punten anders dan de woning, maar heeft qua prijsklasse, bouwjaar, grootte en ligging voldoende overeenkomsten met de woning om als vergelijkingsobject te kunnen dienen. Dat in de matrix de bij dat object behorende parkeerplaats niet is vermeld leidt niet tot een ander oordeel omdat de parkeerplaats wel is begrepen in de kaveloppervlakte volgens het kadaster en het toekennen van een extra waarde aan de parkeerplaats slechts leidt tot een geringe aanpassing van de waarde per vierkante meter kavelgrootte.

10. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [de Heffingsambtenaar] bij het vaststellen van de WOZ‑waarde van de woning de VON‑prijs terecht niet als uitgangspunt heeft genomen en [de Heffingsambtenaar] met de matrix en met wat hij daartoe verder heeft aangevoerd de door hem voorgestane waarde van € 373.000 voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Het beroep is daarom ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

(…)”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing