Home

Gerechtshof Den Haag, 13-10-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2010, BK-19/00609

Gerechtshof Den Haag, 13-10-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2010, BK-19/00609

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
13 oktober 2020
Datum publicatie
27 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:2010
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00609

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft in november 2014 een overeenkomst gesloten voor de aankoop van een vliegtuig. De totale koopsom bedraagt $ 8.050.000, waarvan een bedrag van $ 2.050.000 is aanbetaald bij het ondertekenen van de koopovereenkomst. Het restant van de koopsom was verschuldigd op het moment van levering van het vliegtuig. De levering heeft plaatsgevonden in 2015 en de resterende koopsom is in april 2015 voldaan. Belanghebbende, die de euro als functionele valuta hanteert, heeft het aangeschafte, nog niet geleverde, vliegtuig ultimo 2014 op haar fiscale balans opgenomen voor de koopsom van $ 8.050.000 tegen de wisselkoers op het moment van aankoop (november 2014). Daarnaast is op de fiscale balans de resterende koopsom van $ 6.000.000 opgenomen als betalingsverplichting, eveneens tegen de koers op het moment van aankoop. Ultimo 2014 is de tegenwaarde van de verplichting gestegen als gevolg van de koersontwikkeling euro/dollar. Belanghebbende heeft de toename van de verplichting in haar aangifte aangemerkt als aftrekbaar valutaverlies.

In geschil is of het in strijd is met goed koopmansgebruik om in 2014 een valutaverlies te nemen op de verplichting ter zake van de resterende koopsom.

Het Hof oordeelt dat het in strijd is met goed koopmansgebruik, in het bijzonder het realiteitsbeginsel, in 2014 een ongerealiseerd valutaverlies in aftrek te brengen. Voor de berekening van de uiteindelijke aanschaffingskosten van het vliegtuig dient de resterende koopsom van $ 6.000.000 te worden omgerekend tegen de koers op het moment dat dit bedrag verschuldigd is (de datum van levering van het vliegtuig). Dit bedrag is immers – samen met de aanbetaling – de uitgave, omgerekend in euro's, die belanghebbende daadwerkelijk heeft gedaan ter verkrijging van het vliegtuig. Een valutaresultaat op de resterende koopsom als gevolg van de ontwikkeling van de wisselkoers tussen de datum van ondertekening van de koopovereenkomst en de datum van verschuldigdheid van de resterende koopsom behoort dus tot de aanschaffingskosten van het vliegtuig. Tot het moment van verschuldigdheid van de resterende koopsom correspondeert een ongerealiseerd valutaverlies op de verplichting ter zake van de resterende koopsom met een even grote ongerealiseerde valutawinst op de resterende aanschaffingskosten.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-19/00609

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordiger: [B] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 8 augustus 2019, nummer SGR 19/1874.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 15 september 2018 voor het boekjaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 3.601.408 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 8.190 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2019 het door belanghebbende gemaakte bezwaar tegen de aanslag en de rentebeschikking ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 345. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 519. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Een onderzoek ter zitting heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten. Daarop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid waartoe onder andere [C] B.V. ( [C] ) als dochtermaatschappij behoort.

2.2.

[C] heeft op 17 november 2014 een 'Purchase Agreement' voor de aankoop van een vliegtuig (een […] ) getekend met de fabrikant. De overeengekomen koopsom bedraagt $ 8.050.000, waarvan een bedrag van $ 2.050.000 als aanbetaling is voldaan bij het ondertekenen van de Purchase Agreement. De resterende koopsom ten bedrage van $ 6.000.000 diende te worden voldaan op de datum van levering van het vliegtuig. Over dit bedrag was [C] geen rente verschuldigd. De levering heeft plaatsgevonden in 2015 en de resterende koopsom is voldaan op 3 april 2015.

2.3.

Belanghebbende hanteert de euro als functionele valuta.

2.4.

Ultimo 2014 is het aangeschafte, nog niet geleverde, vliegtuig op de fiscale balans van belanghebbende opgenomen voor een bedrag van € 6.430.226. Dit betreft de koopsom van $ 8.050.000 tegen de omrekenkoers op het moment van aankoop (17 november 2014) ad € 1 = $ 1,2519.

2.5.1.

Belanghebbende heeft daarnaast op de fiscale balans het resterende deel van de koopsom van $ 6.000.000 opgenomen als betalingsverplichting. Deze verplichting bedraagt op het moment van aankoop van het vliegtuig € 4.792.715 (tegen een koers van € 1 = $ 1,2519).

2.5.2.

Ultimo 2014 bedraagt de tegenwaarde van de verplichting € 4.958.268 (tegen een koers van € 1 = $ 1,2101). Belanghebbende heeft de toename van de verplichting van € 165.553 in haar aangifte vennootschapsbelasting 2014 aangemerkt als valutaverlies.

2.5.3.

Per saldo heeft zij een negatief valutaresultaat van € 122.891 ten laste van haar belastbare winst over 2014 gebracht, bestaande uit het valutaverlies van € 165.553 gesaldeerd met nog niet gerealiseerde valutawinsten op dollarrekeningen van € 42.662.

2.6.

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag geen rekening gehouden met het in de aangifte opgenomen negatieve valutaresultaat van € 122.891.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft als volgt overwogen:

"4. De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van het bedrag van de resterende koopsom sprake is van een toekomstige betalingsverplichting. Immers, dit bedrag wordt [belanghebbende] pas verschuldigd op het moment dat het vliegtuig wordt geleverd; pas dan is het resterende bedrag van de koopsom opeisbaar en rentedragend. Mocht het vliegtuig om wat voor reden dan ook niet worden geleverd, dan wordt [belanghebbende] het resterende deel van de koopsom in beginsel ook niet verschuldigd. De stelling van [belanghebbende] ter zitting dat terzake geen sprake is van een toekomstige/voorlopige verplichting, omdat zij het bedrag hoe dan ook moet betalen, strookt niet met de feitelijke situatie en wordt door de rechtbank daarom niet gevolgd.

5. Hoewel de rechtbank het met partijen eens is dat het leerstuk van het ‘samenhangend waarderen’ uit bijvoorbeeld het cacaobonenarrest (BNB 2009/271) hier niet specifiek aan de orde is, volgt zij wel het standpunt van [de Inspecteur] dat in een geval als dit het nog niet verschuldigde en niet rentedragende restant van de koopsom direct en onlosmakelijk verbonden is met het daartegenover staande recht op levering van het vliegtuig. Het is dan in strijd met goedkoopmansgebruik ter zake van de toekomstige betalingsverplichting een valutaverlies in aanmerking te nemen. Het (uiteindelijke) valutarisico is in een geval als dit, waarbij [belanghebbende] het vliegtuig heeft aangekocht onder de bewuste voorwaarden en daarmee het valutarisico over het nog verschuldigd te worden restbedrag voor lief heeft genomen zonder dit af te dekken, direct en onlosmakelijk verbonden met de aankoop(beslissing) en behoort zodoende tot het uiteindelijk opgeofferde bedrag in euro’s en daarmee tot de (fiscale) kostprijs van het vliegtuig.

6. De rechtbank volgt [belanghebbende] niet in haar andersluidende standpunt, kort gezegd erop neerkomend dat de (fiscale) kostprijs in dit geval bestaat uit het aanschafbedrag van $ 8.050.000 omgerekend tegen de omrekenkoers op het moment van aanschaf (17 november 2014), en dat daarnaast sprake is van een (toekomstige) betalingsverplichting die geheel op zichzelf staat en daarom los daarvan dient te worden geactiveerd en gewaardeerd zodat op grond van goedkoopmansgebruik daarop een valutaverlies in aanmerking kan worden genomen. Die benaderingswijze is naar het oordeel van de rechtbank in een geval als het onderhavige, waarbij immers geen sprake is van het schuldig blijven van een reeds verschuldigde koopsom maar van een nog niet verschuldigde en niet rentedragende toekomstige betalingsverplichting en evenmin sprake is van een situatie waarbij het valutarisico is afgedekt, in strijd met goedkoopmansgebruik. Al hetgeen [belanghebbende] overigens heeft aangevoerd, daaronder begrepen hetgeen zij heeft aangevoerd over de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving alsmede haar stelling dat de investeringsbeslissing en daarmee de investeringsverplichting is gebaseerd op de met het vliegtuig te behalen omzet in euro’s en dat de koersontwikkeling die zich na de investeringsbeslissing voordoet geen invloed heeft op die omzet (in euro’s) en daarom geen onderdeel kan uitmaken van de kostprijs/boekwaarde, doet aan het vorenoverwogene niet af en brengt de rechtbank daarom niet tot een ander oordeel.

7. Het vorenoverwogene betekent dat [de Inspecteur] het geclaimde valutaverlies terecht niet in aftrek heeft toegestaan.

8. [Belanghebbende] heeft voor dat geval ter zitting gesteld dat zij in haar aangifte ten onrechte het bewuste valutaverlies van € 165.553 heeft gesaldeerd met niet gerealiseerde valutaresultaten ten bedrage van € 42.662 tot een verlies van € 122.891. Aangezien het echter in overeenstemming is met goedkoopmansgebruik om de winstneming op ongerealiseerde koerswinsten uit te stellen, dienen deze ten onrechte in aanmerking genomen valutaresultaten alsnog buiten de heffingsgrondslag te worden gebracht. [De Inspecteur] heeft ter zitting deze stelling van [belanghebbende] niet, althans in ieder geval niet voldoende concreet bestreden maar heeft voor dat geval een beroep op interne compensatie gedaan. Voor dat geval staat volgens [de Inspecteur] tegenover de verlaging van de heffingsgrondslag in verband met de ten onrechte in aanmerking genomen koerswinsten een even grote verhoging van de heffingsgrondslag in verband met het ten onrechte in aanmerking genomen koersverlies over de onderhavige toekomstige betalingsverplichting dat oorspronkelijk niet in de onderhavige navorderingsaanslag [lees: aanslag; Hof] is begrepen, zodat ook in dat geval de aanslag niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De rechtbank acht deze stelling van [de Inspecteur] juist. Dit betekent dat ook indien de stelling van [belanghebbende] dat in de heffingsgrondslag ten onrechte een bedrag van € 42.662 aan nog niet gerealiseerde koersresultaten zit begrepen – hetgeen de rechtbank overigens wegens gebrek aan inzicht in de feiten niet afdoende kan beoordelen –, dit niet tot een verlaging van de heffingsgrondslag en daarmee de onderhavige navorderingsaanslag [lees: aanslag; Hof] dient te leiden. Het beroep op interne compensatie van [de Inspecteur] slaagt in zoverre.

9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing