Gerechtshof Den Haag, 06-10-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2067, 2200550219
Gerechtshof Den Haag, 06-10-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2067, 2200550219
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2020
- Datum publicatie
- 28 oktober 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2020:2067
- Zaaknummer
- 2200550219
Inhoudsindicatie
Vrijspraak medeplegen beroving maaltijdbezorger (art. 317 Sr). Het enkele zich niet distantiëren en het (na voltooiing van de tenlastegelegde afpersing) oprapen van geld acht het hof onvoldoende voor medeplegen. Niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte al voor het oprapen van het geld (opzettelijk) betrokken was bij de tenlastegelegde afpersing.
Uitspraak
Rolnummer: 22-005502-19
Parketnummer: 10-055231-19
Datum uitspraak: 6 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden als nader in het vonnis vermeld, met bevel dat die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadever-goedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2018 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een derde, te weten [Eethuis] toebehoorde,
door tegen die [aangever] te zeggen ‘wat is jouw probleem’ en vervolgens door die [aangever] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of voor te houden en/of (daarbij) de woorden toe te voegen: 'geef al je geld'.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Het hof gaat ervan uit dat verdachte geld van de aangever heeft opgeraapt, nadat deze dat onder bedreiging van de medeverdachte uit zijn zakken had gehaald en op de grond had laten vallen. Het hof kan op grond van het dossier echter niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat de verdachte al vóór dat moment (opzettelijk) betrokken was bij de tenlastegelegde afpersing. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachte de aangever heeft gedwongen tot de afgifte van genoemd geld. Het enkele niet distantiëren en het (na voltooiing van de tenlastegelegde afpersing) oprapen van geld acht het hof daartoe in de gegeven omstandigheden onvoldoende.
Naar het oordeel van het hof is daarom niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 20.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 750,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.