Home

Gerechtshof Den Haag, 01-12-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2731, BK-19/00482 tot en met BK-19/00485

Gerechtshof Den Haag, 01-12-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2731, BK-19/00482 tot en met BK-19/00485

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
1 december 2020
Datum publicatie
11 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:2731
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00482 tot en met BK-19/00485

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder (de dga) van een BV. Hij heeft in het verleden aanzienlijke bedragen geleend van de BV, onder meer voor de aankoop van effecten in privé en de aankoop van een eigen woning. In de aandelenleningsovereenkomst is bepaald dat de dga, na verkoop van de aandelen, verplicht is de lening af te lossen. Na verkoop van de aandelen vindt echter geen aflossing plaats. De inspecteur merkt dit aan als een belaste winstuitdeling. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank Den Haag dat er een nieuw feit aanwezig is. De door belanghebbende gedane aangifte IB is onjuist, waardoor de inspecteur hieruit niet kon afleiden dat er sprake was van een uitdeling. Omdat de dga niet heeft afgelost, is sprake van een uitdeling want het is, mede met het oog op de slechte financiële situatie van de dga, niet te verwachten dat hij zijn schuld aan de BV kan aflossen, zodat de gelden het vermogen van de BV definitief hebben verlaten. Zowel de dga als de BV moet zich hiervan bewust zijn geweest.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-19/00482 tot en met BK-19/00485

in het geding tussen:

(vertegenwoordiger: […] )

en

(vertegenwoordigers: […] en […] )

op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 juni 2019, nummers SGR 18/4811, SGR 18/4812, SGR 18/4813 en SGR 18/4814.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd en voor de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn aan belanghebbende aanslagen IB/PVV opgelegd. Bij de navorderingsaanslag en de aanslagen is heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht en bij de navorderingsaanslag is een vergrijpboete opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op de tegen de navorderingsaanslag en aanslagen gemaakte bezwaren de navorderingsaanslag, de vergrijpboete en de aanslagen verminderd met dienovereenkomstige wijziging van de rentebeschikkingen.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het dictum van de uitspraak van de Rechtbank luidt:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gericht tegen de navorderingsaanslag 2011 ongegrond;

-

verklaart het beroep gericht tegen de boetebeschikking 2011 gegrond;

-

verklaart de beroepen gericht tegen de aanslagen 2012, 2013 en 2014 gegrond;

-

vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de boetebeschikking 2011 tot € 1.500;

-

draagt de Inspecteur op de aanslagen over de jaren 2012, 2013 en 2014 te verminderen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak (r.o. 22 en 23) is beslist met dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikkingen;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

draagt de Inspecteur op de betaalde griffierechten van in totaal € 92 aan belanghebbende te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. In verband daarmee is door de griffier eenmaal een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft ter zake daarvan een verweerschrift ingediend.

1.5.

Een onderzoek ter zitting van de zaken heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten. Belanghebbendes heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

1.6.

Tegelijkertijd met de schriftelijke behandeling van deze zaken heeft de schriftelijke behandeling plaatsgevonden van de hoger beroepen van [A] BV in de zaken met de zaaknummers BK-19/00486 tot en met BK-19/00496. Alles wat in die zaken is aangevoerd en overgelegd, wordt geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaken.

Vaststaande feiten

2. Omdat in hoger beroep de door de Rechtbank vastgestelde feiten niet zijn bestreden, wordt uitgegaan van de navolgende, door de Rechtbank vastgestelde feiten:

“1. Op 30 december 1986 is [A] B.V. te [woonplaats] (de BV) opgericht en volgens de inschrijving in het handelsregister bestaan haar activiteiten uit het beheren en administreren van ondernemingen, adviseren en beleggen van vermogen. De BV is enig aandeelhouder van [B] B.V. (de pensioen-BV). De BV en de pensioen-BV zijn een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2. De enige aandeelhouder en bestuurder van de BV is [belanghebbende]. [Belanghebbende] is gehuwd. De BV heeft al jaren grote financiële vorderingen op [belanghebbende]. Met dagtekening 29 augustus 2007 heeft [de Inspecteur] een brief gestuurd aan (de toenmalige adviseur van) [belanghebbende] die, voor zover hier van belang, luidt:

“Met de ontvangst van de laatste leningsovereenkomst kan ik u meedelen dat “de strijd” m.b.t. de vordering die [de BV] op haar aandeelhouder [belanghebbende] heeft voorlopig ten einde is. De ontvangen leningsovereenkomsten merk ik aan als zakelijke overeenkomsten, wat betekent dat de naheffingsaanslag dividendbelasting 2004, (…), alsnog geheel ambtshalve wordt verminderd.

(…)

Volgens de jaarrekening 2006 bedraagt het totaal van de vorderingen op [belanghebbende] ultimo 2006 € 4.239.074. Mijn aanvankelijke twijfel of [belanghebbende] de hieruit voortvloeiende rentelasten (…) ook daadwerkelijk kan betalen, heeft u (…) voorlopig weggenomen. U deelde n.l. mede dat [belanghebbende] thans weer hard aan het werk is om voor [de BV] inkomsten te genereren en dat als gevolg van meer omzet in [de BV] een hoger salaris kan worden bedongen, (…).”

3. Met dagtekening 28 juni 2010 heeft [belanghebbende] aan [de Inspecteur] geschreven:

“In 2008 blijkt dat [belanghebbende] daad bij zijn woord voegde en een omzet van € 274.326 behaalde. Overeenkomstig het jaar 2007 is in 2008 het nettosalaris van [belanghebbende] aangewend ter aflossing van zijn rekening-courant. Per saldo bedraagt de stand van de rekening-courant einde 2008 € 2.938.281. Uit het bijgevoegde overzicht kunt u zien dat in het jaar na onze gesprekken de privéopnames van [belanghebbende] drastisch zijn verminderd. Dat de stand in zijn geheel is toegenomen is met name gelegen in de rentevergoeding aan [de BV]. Daar 2008 het eerste volledige jaar is waarin [belanghebbende] zijn opnamegedrag heeft kunnen aanpassen, zijn wij dan ook van mening dat dit een stap in de goede richting is en dit voor [de BV] en [belanghebbende] geen negatieve consequenties mag hebben.”

4. Per brief van 14 juli 2010 deelt [de Inspecteur] mee dat hij de indruk heeft dat het verloop van de rekening-courant en het opnamegedrag van [belanghebbende] niet zijn zoals in de in 3 geciteerde brief is vermeld. De BV heeft daarop per brief van 16 augustus 2010 gereageerd:

“De conclusie die wij daaruit trekken is dat [belanghebbende] op zijn zachtst gezegd financieel tegenvallende jaren achter de rug heeft. (…).

In mei van dit jaar was de verwachting dat ondanks alle goede hoop en gerechtvaardigde verwachtingen de situatie thans zo is dat wegens het gebrek aan liquiditeiten [de BV] niet in staat is om dividenduitkeringen te doen, laat staan daarover verschuldigde dividendbelasting te kunnen dragen.

Aangezien de situatie van [de BV] niet per direct gewijzigd kan worden, stellen wij in dat kader voor onder deze bijzondere omstandigheden tot een structurele tussenoplossing te komen totdat het tij gekeerd is. Graag verzoeken wij u uw gedachten te laten gaan tot het verlagen van de rente naar nihil op de leningen.”

5. Per brief van 16 september 2010 heeft [de Inspecteur] voorgesteld met ingang van het jaar 2007 de jaarlijkse toename van de vorderingen als uitdeling aan te merken. Per brief van 6 december 2010 heeft de BV daarop gereageerd en deelt zij onder meer mee dat er nog geen zicht is op inkomsten na 31 december 2010 en het uitkeren van dividend niet mogelijk is omdat er geen liquiditeiten zijn om dividendbelasting te voldoen. Per brief van 10 februari 2011 heeft [de Inspecteur] medegedeeld dat hij, om enigszins tegemoet te komen aan de ontstane problemen, zijn voornemen om de toename van de vorderingen als uitdelingen aan te merken tot en met het jaar 2010 laat vallen.

6. Op de balans van de BV per 31 december 2011 staat een bedrag aan financiële activa van € 2.092.155 dat volgens de toelichting op de balans bestaat uit de deelneming in de pensioen-BV van € 526.181, een lening aan [belanghebbende] inzake effecten van € 1.030.098 (de effectenlening) en een lening aan [belanghebbende] inzake diens eigen woning van € 535.876. Onder de vlottende activa op deze balans staat een vordering in rekening-courant op [belanghebbende] (de r.c.) van € 3.796.972. De r.c. bedroeg ultimo 2010 € 3.627.211.

7. Per brief van 3 maart 2016 kondigt [de Inspecteur] een boekenonderzoek bij de BV aan. Doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen en vennootschapsbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 vast te stellen. Voor wat betreft de vennootschapsbelasting zou het onderzoek beperkt zijn tot de aan [belanghebbende] verstrekte leningen, de r.c. en de op de balans opgenomen pensioenvoorziening. Het boekenonderzoek begon op 21 maart 2016.

8. Op 2 februari 2017 is van het boekenonderzoek het controlerapport uitgebracht. In dit controlerapport is onder meer het volgende vermeld:

“3.1.1 Activa

Op de balans van [de BV] zijn, onder andere, vorderingen opgenomen op [belanghebbende]. Het totaal aan vorderingen op [belanghebbende] per 31 december van elk jaar is als volgt opgebouwd:

Omschrijving vordering

2011

2012

2013

2014

Lening voor eigen woning

535.876

535.876

535.876

535.876

Lening voor effecten

1.030.098

1.030.098

1.030.098

1.030.098

Rekening-courantverhouding

3.796.972

4.092.765

4.418.240

4.716.983

Totaal

5.362.946

5.658.739

5.984.214

6.282.957

(…)

3 1.1.1 Rekening-courantverhouding tussen [de BV] en [belanghebbende]

3 1.1.3 Aan [belanghebbende] verstrekte effectenlening

Oordeel van de Rechtbank

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing