Home

Gerechtshof Den Haag, 01-12-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2751, BK-19/00489 tot en met BK-19/00492

Gerechtshof Den Haag, 01-12-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2751, BK-19/00489 tot en met BK-19/00492

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
1 december 2020
Datum publicatie
11 februari 2021
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:2751
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00489 tot en met BK-19/00492

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is moedermaatschappij en met haar dochtermaatschappij maakt zij deel uit van een fiscale eenheid. Op de balans van belanghebbende staan vorderingen op haar directeur-grootaandeelhouder (de dga) opgenomen. De Inspecteur stelt dat een effectenlening in 2011 geheel is uitgedeeld. Rechtbank en Hof onderschrijven die stelling.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-19/00489 tot en met BK-19/00492

in het geding tussen:

(vertegenwoordiger: […] )

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 13 juni 2019, nummers SGR 18/4024, SGR 18/4025, SGR 18/4027 en SGR 18/4029.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2011 tot en met 2014 naheffingsaanslagen dividendbelasting opgelegd. Tegelijkertijd is bij beschikking heffings- dan wel belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraken op de tegen de naheffingsaanslagen gemaakte bezwaren de naheffingsaanslagen en de rentebeschikkingen verminderd.

1.3.

Belanghebbende heeft beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het dictum van de uitspraak van de Rechtbank luidt:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep met betrekking tot het jaar 2011 ongegrond;

-

verklaart het beroep met betrekking tot de jaren 2012, 2013 en 2014 gegrond en vernietigt deze uitspraken op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag voor 2012 tot € 9.847, met dienovereenkomstige vermindering van de bij die naheffingsaanslag in rekening gebrachte rente;

-

vermindert de naheffingsaanslag voor 2013 tot € 12.468, met dienovereenkomstige vermindering van de bij die naheffingsaanslag in rekening gebrachte rente;

-

vermindert de naheffingsaanslag voor 2014 tot € 6.577, met dienovereenkomstige vermindering van de bij die naheffingsaanslag in rekening gebrachte rente;

-

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

-

draagt [de Inspecteur] op het voor de zaak SGR 18/4024 geheven griffierecht van € 338 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

1.4.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft ter zake daarvan een verweerschrift ingediend.

1.5.

Een onderzoek ter zitting van de zaken heeft niet plaatsgehad. Partijen hebben het Hof schriftelijk toestemming verleend een dergelijk onderzoek achterwege te laten. Belanghebbende heeft vervolgens een conclusie van repliek ingediend, waarop de Inspecteur heeft gereageerd met een conclusie van dupliek.

1.6.

Tegelijkertijd met de schriftelijke behandeling van deze zaken heeft de schriftelijke behandeling plaatsgevonden van de beroepen van belanghebbende in de zaken met de zaaknummers BK-19/00486 tot en met BK-19/00488 en BK-19/00493 tot en met BK-19/00496 en de beroepen van [A] met de zaaknummers BK-19/00482 tot en met BK-19/00485. Alles wat in die zaken is aangevoerd en overgelegd, wordt ook geacht te zijn aangevoerd en overgelegd in de onderhavige zaken.

Vaststaande feiten

2. Omdat in hoger beroep de door de Rechtbank vastgestelde feiten niet zijn bestreden, wordt uitgegaan van die navolgende feiten:

“1. [Belanghebbende] is opgericht op 30 december 1986 en volgens de inschrijving in het handelsregister bestaan haar activiteiten uit het beheren en administreren van ondernemingen, adviseren en beleggen van vermogen. [Belanghebbende] is enig aandeelhouder van [B] B.V. (de pensioen-BV). [Belanghebbende] en de pensioen-BV zijn een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.

2. De enige aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende] is de directeur/groot-aandeelhouder [de dga]. [Belanghebbende] heeft al jaren grote financiële vorderingen op [de dga]. Met dagtekening 29 augustus 2007 heeft [de Inspecteur] een brief gestuurd aan (de toenmalige adviseur van) [belanghebbende] die, voor zover hier van belang, luidt:

“Met de ontvangst van de laatste leningsovereenkomst kan ik u meedelen dat “de strijd” m.b.t. de vordering die [belanghebbende] op haar aandeelhouder [de dga] heeft voorlopig ten einde is. De ontvangen leningsovereenkomsten merk ik aan als zakelijke overeenkomsten, wat betekent dat de naheffingsaanslag dividendbelasting 2004, (…) alsnog geheel ambtshalve wordt verminderd.

(…)

Volgens de jaarrekening 2006 bedraagt het totaal van de vorderingen op [de dga] ultimo 2006 € 4.239.074. Mijn aanvankelijke twijfel of [de dga] de hieruit voortvloeiende rentelasten (…) ook daadwerkelijk kan betalen, heeft u (…) voorlopig weggenomen. U deelde n.l. mede dat [de dga] thans weer hard aan het werk is om voor [belanghebbende] inkomsten te genereren en dat als gevolg van meer omzet in [belanghebbende] een hoger salaris kan worden bedongen (…).”

3. Met dagtekening 28 juni 2010 heeft [belanghebbende] aan [de Inspecteur] geschreven:

“In 2008 blijkt dat [de dga] daad bij zijn woord voegde en een omzet van € 274.326 behaalde. Overeenkomstig het jaar 2007 is in 2008 het nettosalaris van [de dga] aangewend ter aflossing van zijn rekening-courant. Per saldo bedraagt de stand van de rekening-courant einde 2008 € 2.938.281. Uit het bijgevoegde overzicht kunt u zien dat in het jaar na onze gesprekken de privéopnames van [de dga] drastisch zijn verminderd. Dat de stand in zijn geheel is toegenomen is met name gelegen in de rentevergoeding aan [belanghebbende]. Daar 2008 het eerste volledige jaar is waarin [de dga] zijn opnamegedrag heeft kunnen aanpassen, zijn wij dan ook van mening dat dit een stap in de goede richting is en dit voor [belanghebbende] en [de dga] geen negatieve consequenties mag hebben.”

4. Per brief van 14 juli 2010 aan belanghebbende heeft [de Inspecteur] medegedeeld dat hij de indruk heeft dat het verloop van de rekening-courant en het opnamegedrag van [de dga] niet zijn zoals in de in 3 geciteerde brief is vermeld. Belanghebbende heeft daarop per brief van 16 augustus 2010 gereageerd:

“De conclusie die wij daaruit trekken is dat [de dga] op zijn zachtst gezegd financieel tegenvallende jaren achter de rug heeft. (…).

Al met al is de conclusie dat ondanks alle goede hoop en gerechtvaardigde verwachtingen de situatie thans zo is dat wegens het gebrek aan liquiditeiten [belanghebbende] niet in staat is om dividenduitkeringen te doen, laat staan daarover verschuldigde dividendbelasting te kunnen dragen.

Aangezien de situatie van [belanghebbende] niet per direct gewijzigd kan worden, stellen wij in dat kader voor onder deze bijzondere omstandigheden tot een structurele tussenoplossing te komen totdat het tij gekeerd is. Graag verzoeken wij u uw gedachten te laten gaan tot het verlagen van de rente naar nihil op de leningen.”

5. Per brief van 16 september 2010 heeft [de Inspecteur] voorgesteld met ingang van het jaar 2007 de jaarlijkse toename van de vorderingen als uitdeling aan te merken. Per brief van 6 december 2010 heeft [belanghebbende] daarop gereageerd en deelt zij onder meer mee dat er nog geen zicht is op inkomsten na 31 december 2010 en het uitkeren van dividend niet mogelijk is omdat er geen liquiditeiten zijn om dividendbelasting te voldoen. Per brief van 10 februari 2011 heeft [de Inspecteur] medegedeeld dat hij, om enigszins tegemoet te komen aan de ontstane problemen, zijn voornemen om de toename van de vorderingen als uitdelingen aan te merken tot en met het jaar 2010 laat vallen.

6. Op de balans van [belanghebbende] per 31 december 2011 staat een bedrag aan financiële activa van € 2.092.155 dat volgens de toelichting op de balans bestaat uit de deelneming in de pensioen-BV van € 526.181, een lening aan [de dga] inzake effecten van € 1.030.098 (de effectenlening) en een lening aan [de dga] inzake diens eigen woning van € 535.876. Onder de vlottende activa op deze balans staat een vordering in rekening-courant op [de dga] (de r.c.) van € 3.796.972. De r.c. bedroeg ultimo 2010 € 3.627.211.

7. Per brief van 3 maart 2016 kondigt [de Inspecteur] een boekenonderzoek bij [belanghebbende] aan. Doel van het onderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen en vennootschapsbelasting over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 vast te stellen. Voor wat betreft de vennootschapsbelasting zou het onderzoek beperkt zijn tot de aan [de dga] verstrekte leningen, de r.c. en de op de balans opgenomen pensioenvoorziening. Het boekenonderzoek begon op 21 maart 2016.

8. Op 2 februari 2017 is van het boekenonderzoek het controlerapport uitgebracht. In dit controlerapport is onder meer het volgende vermeld:

“3.1.1 Activa

Op de balans van [belanghebbende] zijn, onder andere, vorderingen opgenomen op [de dga]. Het totaal aan vorderingen op [de dga] per 31 december van elk jaar is als volgt opgebouwd:

Omschrijving vordering

2011

2012

2013

2014

Lening voor eigen woning

535.876

535.876

535.876

535.876

Lening voor effecten

1.030.098

1.030.098

1.030.098

1.030.098

Rekening-courantverhouding

3.796.972

4.092.765

4.418.240

4.716.983

Totaal

5.362.946

5.658.739

5.984.214

6.282.957

(…)

3 1.1.1 Rekening-courantverhouding tussen [belanghebbende] en [de dga]

Oordeel van de Rechtbank

Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing