Home

Gerechtshof Den Haag, 07-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:825, BK-19/00479 en BK-19/00480

Gerechtshof Den Haag, 07-04-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:825, BK-19/00479 en BK-19/00480

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
7 april 2020
Datum publicatie
16 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:825
Formele relaties
Zaaknummer
BK-19/00479 en BK-19/00480

Inhoudsindicatie

Omdat het hoger beroep belanghebbende op geen enkel punt in een betere positie kan brengen, verklaart het Hof het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BK-19/00479 en BK-19/00480

in het geding tussen:

(gemachtigde: [A] )

en

(vertegenwoordigers: [B] en [C] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 juni 2019, nummers SGR 18/5625 en SGR 18/5626.

Procesverloop

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 104.966 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.667 (de aanslag 2014). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 1.102 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2014) en een verzuimboete opgelegd van € 4.920 (de boetebeschikking 2014).

1.1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 105.035 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.538 (de aanslag 2015). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 627 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente 2015) en een verzuimboete opgelegd van € 4.920 (de boetebeschikking 2015).

1.2.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de onder 1.1 genoemde aanslagen, beschikkingen belastingrente en boetebeschikkingen afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van dit beroep is een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen, de verzuimboeten vernietigd en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.

1.4.1.

Nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, heeft de Inspecteur de aanslag 2014 ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.319 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.667. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een herrekend bedrag van € 440 aan belastingrente in rekening gebracht en is de verzuimboete teruggebracht naar nihil.

1.4.2.

Nadat de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, heeft de Inspecteur de aanslag 2015 ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.388 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.538. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen heeft de Inspecteur aan belanghebbende een herrekend bedrag van € 247 aan belastingrente in rekening gebracht en is de verzuimboete teruggebracht naar nihil.

1.5.

Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 128. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 25 februari 2020. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap [D] B.V. (de vennootschap). Tot 1993 was de vennootschap maat in een maatschap van octrooigemachtigden. In verband met de uittreding uit de maatschap in 1993 is aan de vennootschap een uittredingsvergoeding toegekend van

ƒ 1.200.000.

2.2.

Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende en de Inspecteur getekende vaststellingsovereenkomst (VSO), waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Gemachtigde van partijen [belanghebbende] en [de vennootschap] berekent het pensioen zoals partij [de vennootschap] dit vanaf 1 september 2006 zou hebben moeten uitkeren.

Het verschil tussen de voor 2006 t/m 2009 berekende pensioenen en de in die jaren uitbetaalde pensioenbedragen wordt aan partij [de vennootschap] uitbetaald en in de aangifte inkomstenbelasting 2009 opgenomen. (…)

Voor de jaren na 2009 wordt de betaling van pensioenen uitgevoerd overeenkomstig de pensioenbrief.”

2.3.

In de bijlage bij de VSO is de pensioenuitkering van de vennootschap aan de belanghebbende vastgesteld op € 79.647 per jaar.

Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

3. Tussen partijen is in geschil of de aanslagen 2014 en 2015 en de beschikkingen heffingsrente 2014 en 2015 naar een juist bedrag zijn vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of de pensioenuitkering van € 79.647 terecht in het belastbaar inkomen uit werk en woning is begrepen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten en griffierecht

Beslissing